Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 27-06-2008, BD6328, BK-07/00223

Gerechtshof 's-Gravenhage, 27-06-2008, BD6328, BK-07/00223

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
27 juni 2008
Datum publicatie
4 juli 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2008:BD6328
Zaaknummer
BK-07/00223

Inhoudsindicatie

Belanghebbende, een taxichauffeur die een kilometertelleronderbreker (kto) in zijn auto had laten inbouwen, heeft niet aannemelijk gemaakt dat de auto voor ten minste 90 percent voor taxivervoer (in de zin van de Wet personenvervoer) is gebruikt. Zijn kilometeradministratie is door het gebruik van de kto inherent onbetrouwbaar. De teruggaven van BPM zijn derhalve ten onrechte verleend zodat deze terecht is nageheven. De boete, zoals deze door de rechtbank is verminderd, is passend en geboden. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank ambtshalve op de grond dat de beslissing geen betrekking had op de naheffingsaanslag.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-07/00223

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer d.d. 27 juni 2008

op het hoger beroep van X te Z tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 januari 2007, nr. AWB 05/6529, betreffende na te noemen naheffingsaanslag en boetebeschikking.

Naheffingsaanslag, beschikking, bezwaar en geding voor de rechtbank

1.1 De Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Holland-Midden, heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen over het tijdvak van 11 april 1997 tot en met 10 april 2000 opgelegd ten bedrage van € 11.640.

1.2 Tegelijk met de naheffingsaanslag heeft de Inspecteur bij beschikking op de voet van de artikelen 67f en 67g, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr), aan belanghebbende een boete opgelegd ten belope van € 5.820 (50 percent van de nageheven belasting).

1.3 Het aanslagbiljet waaruit van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking blijkt, is gedagtekend 1 augustus 2003.

1.4 Bij twee in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot op € 2.328 (20 percent van de nageheven belasting).

1.5 Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar betreffende de boete vernietigd, het boetebedrag vastgesteld op € 2.095, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 644 en de Staat aangewezen als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet voldoen, en de Staat gelast het griffierecht van € 138 aan belanghebbende te vergoeden.

Loop van het geding

2.1 Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 214. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 5 juni 2008, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:

3.1 Volgens het kentekenregister was belanghebbende van 11 april 1997 tot en met 1 april 2001 houder van de personenauto, merk Mercedes, type 220 E sedan, met het kenteken AA-BB-00 (hierna: de personenauto). Bij de aanschaf van de auto heeft belanghebbende belasting op personenauto's en motorrijwielen (BPM) betaald ten bedrage van ƒ 25.653 (€ 11.640). Belanghebbende gebruikte de personenauto voor zijn werkzaamheden als taxichauffeur, welke werkzaamheden hij voor eigen rekening en risico verrichtte. Op verzoek van belanghebbende zijn, met toepassing van artikel 16 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet), hem voor de personenauto bij voor bezwaar vatbare beschikkingen van 20 mei 1998, 20 april 1999 en 18 mei 2000 teruggaven van BPM verleend, telkens tot een bedrag van ƒ 8.551 (€ 3.880).

3.2 Op 10 september 2002 heeft de Belastingdienst Amsterdam bij belanghebbende een onderzoek ingesteld. Het rapport van dit onderzoek, gedateerd 9 mei 2003, behoort tot de gedingstukken. Blijkens het rapport is onderzocht of de verzoeken om teruggave van belasting op personenauto's en motorrijwielen over de periode van 11 april 1997 tot en met 10 april 2000 betreffende de personenauto terecht zijn gehonoreerd en is geconcludeerd dat zulks niet het geval was. Dit heeft geleid tot het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1 In geschil is of de naheffingsaanslag en de boete, zoals deze na vermindering door de rechtbank bedraagt, terecht zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

4.2 Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Beoordeling van het hoger beroep

Met betrekking tot de naheffingsaanslag

5.1 Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur, tegenover de betwisting daarvan door belanghebbende, aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in de personenauto een kilometertelleronderbreker (hierna: kto) heeft laten inbouwen en dat hij deze ook heeft gebruikt. De kto werkte aldus dat de tussen het tijdstip van inschakeling en het tijdstip van uitschakeling van de kto met de auto gereden kilometers uiteindelijk niet meetelden in de totaalkilometerstand van de kilometerteller. Belanghebbende heeft voorts de taxameter na elke dienst teruggezet op nul, zonder de gegevens die daarmee telkens verloren gingen op andere wijze te bewaren. Aldus heeft belanghebbende met de auto afgelegde kilometers buiten de administratie gehouden en de kans op ontdekking hiervan verkleind.

5.2 De Inspecteur heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat de personenauto in het naheffingstijdvak van drie jaren niet elk jaar geheel of voor 90 percent of meer is gebruikt voor taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer.

5.3 Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt onder de gegeven omstandigheden mee dat belanghebbende het tegendeel aannemelijk maakt. Hierbij is hij vrij in de keuze van bewijsmiddelen. Naast de ontkenning dat hij een kto heeft laten inbouwen en heeft gebruikt, berust de bewijsvoering van belanghebbende voornamelijk op de als bijlagen 1, 2 en 3 bij het beroepschrift in eerste aanleg gevoegde documenten, welke ertoe strekken dat de door belanghebbende gevoerde kilometeradministratie uitwijst dat de personenauto geheel of voor 90 percent of meer is gebruikt voor taxivervoer en dat deze kilometeradministratie voldoende betrouwbaar is.

5.4 Bijlage 1 is een gedetailleerde reactie op de uitspraken op bezwaar. Bijlage 3 zijn rittenkaarten waarop per dag een aantal gereden kilometers is ingevuld. Bijlage 2 is een overzicht van de op de rittenkaarten ingevulde gegevens, waarbij onderscheid is gemaakt naar kilometers personenvervoer, overige zakelijke kilometers en overige (privé) kilometers.

5.5 De Inspecteur heeft hiertegenover gemotiveerd gesteld dat de kilometeradministratie van belanghebbende niet op een sluitende wijze is gevoerd en onbetrouwbaar is. In dit verband heeft de Inspecteur onder meer verwezen naar het onder 3.2 vermelde rapport en naar bijlage 25 bij het verweerschrift, uit de inhoud waarvan blijkt van discrepanties tussen het door belanghebbende bijgehouden aantal afgelegde kilometers en kilometerstanden zoals die van de kilometerteller zijn opgenomen bij vijftien bezoeken aan de garage (L.I.A.M. B.V.) en op facturen zijn genoteerd.

5.6 Met de Inspecteur is het Hof van oordeel dat sprake is van discrepanties en dat daaruit blijkt dat de kilometeradministratie van belanghebbende onbetrouwbaar is en dat die discrepanties stroken met het onder 5.1 uitgesproken oordeel dat belanghebbende een kto heeft gebruikt. Belanghebbende heeft voor die discrepanties naar het oordeel van het Hof geen (andere) plausibele verklaring gegeven. Het Hof acht belanghebbende derhalve niet geslaagd in het van hem te verlangen bewijs.

5.7 Dit leidt het Hof tot de slotsom dat de teruggaven van BPM, verleend op grond van artikel 16, eerste lid, van de Wet, ten onrechte hebben plaatsgevonden. Mitsdien is sprake van niet betaalde belasting die op grond van artikel 20, eerste lid, van de Awr kan worden nageheven.

5.8 Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel gaat niet op. In de gevallen waarmee hij het zijne vergelijkt, zijn - anders dan bij hem - geen aanwijzingen gevonden voor het gebruik van een kto. Daardoor zijn die kilometeradministraties niet als inherent onbetrouwbaar aangemerkt. Mitsdien is feitelijk en rechtens geen sprake van gelijke gevallen die een beroep op het gelijkheidsbeginsel rechtvaardigen.

Met betrekking tot de boete

5.9 Het Hof is van oordeel dat belanghebbende met de inbouw en het gebruik van een kto in de personenauto een vergrijp heeft gepleegd als bedoeld in artikel 67f van de Awr.

5.10 De Inspecteur heeft de boete hiervoor aanvankelijk vastgesteld op 50 percent van de nageheven belasting, doch in verband met samenloop met de boeten die zijn opgelegd in verband met de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor de jaren 1998, 1999 en 2000, alsmede de navorderingsaanslagen in de premie wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor die jaren, verminderd tot 20 percent van de nageheven belasting. De rechtbank heeft deze boete verder verminderd met 10 percent wegens 'undue delay' als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

5.11 Het Hof is van oordeel dat de hoogte van de boete, zoals deze uiteindelijk door de rechtbank is vastgesteld, gelet op hetgeen in dit geding omtrent de persoon en de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende naar voren is gekomen, passend en geboden is.

Ambtshalve grond voor vernietiging van de uitspraak van de rechtbank

5.12 De rechtbank heeft niet beslist op het beroep voor zover het is gericht tegen de naheffingsaanslag. Gelet op het vorenoverwogene zal het Hof, doende wat de rechtbank had behoren te doen, het beroep in zoverre ongegrond verklaren.

Proceskosten en griffierecht

6.1 De uitspraak van de rechtbank blijft niet in stand, maar dit gaat niet gepaard met een uitkomst die voor belanghebbende gunstiger is dan de uitspraak van de rechtbank. Daarom heeft het Hof geen reden de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten.

6.2 Wel dient het voor het hoger beroep gestorte griffierecht van € 214 aan belanghebbende te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissingen inzake de proceskosten en het griffierecht,

- vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de boetebeschikking,

- wijzigt de boetebeschikking aldus, dat deze worden vastgesteld op het door de rechtbank bepaalde bedrag,

- verklaart het beroep voor het overige ongegrond,

- gelast de Staat het voor het hoger beroep betaalde griffierecht van € 214 aan belanghebbende te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.T. Sanders, U.E. Tromp en B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 27 juni 2008 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.