Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 01-07-2008, BE8768, BK-07/00003

Gerechtshof 's-Gravenhage, 01-07-2008, BE8768, BK-07/00003

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
1 juli 2008
Datum publicatie
19 augustus 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2008:BE8768
Zaaknummer
BK-07/00003

Inhoudsindicatie

Geen zelfstandigenaftrek. Belanghebbende is er niet in geslaagd te bewijzen dat hij meer dan de helft van de totale arbeidstijd (meer dan 1580 uur) aan werkzaamheden in zijn onderneming heeft besteed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-07/00003

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 1 juli 2008

op het hoger beroep van X te Z tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 28 november 2006, nr. AWB 06/1178, betreffende na te noemen aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.784.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de voorzitter van het managementteam van de Belasting-dienst P (hierna: de Inspecteur) belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag gedeeltelijk toegewezen en heeft hij het belastbare inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 43.775.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 105. De Inspec-teur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechts-hof van 20 mei 2008, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende is werkzaam bij het A. Hij heeft daar een aanstelling voor 36 uur per week, verdeeld over vier dagen van negen uur. Zijn met woon-werkverkeer gemoeide reis-tijd beloopt op jaarbasis circa zestig uur.

3.2. Naast zijn dienstbetrekking drijft belanghebbende een onderneming. Hij heeft een administratiekantoor, onderhoudt een aantal websites en geeft les bij Scheidegger. Over het onderhavige jaar bedroeg de omzet van de onderneming € 15.781 en de winst, voor toepas-sing van ondernemersaftrek, € 13.617. Ultimo 2001 was het ondernemingsvermogen € 1.716.

3.3. Belanghebbende maakte in een agenda aantekeningen over in zijn onderneming te verrichten werkzaamheden. Bij die aantekeningen staat niet vermeld of de werkzaamheden doorgang hebben gevonden, noch welk tijdsbeslag ermee gemoeid was. Ook overigens heeft belanghebbende geen urenadministratie bijgehouden.

3.4. Bij zijn aangifte in de inkomstenbelasting voor 2001 bracht belanghebbende € 5.661 aan zelfstandigenaftrek op zijn winst in mindering. De Inspecteur heeft de aangifte met even-vermeld bedrag gecorrigeerd.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of voor belanghebbende in het onderhavige jaar de zelf-standigenaftrek geldt, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend wordt beantwoord.

4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij in 2001 een groter aantal uren aan werkzaamheden voor zijn onderneming heeft besteed dan aan zijn werkzaamheden in dienst-betrekking en dat daarom de zelfstandigenaftrek voor hem geldt. Hij berekent het aantal voor de onderneming gewerkte uren op 1.664, waarvan 326 uren (inclusief voorbereiding en reistijd) voor het geven van lessen, en 388 uren voor het voeren van boekhouding van der-den. Van zijn leidinggevende heeft hij toestemming gekregen om een uur per dag minder te werken dan waarvoor hij is aangesteld. Het aantal in dienstbetrekking gewerkte uren be-draagt volgens hem 50 x 32 = 1.600.

4.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden en stelt zich op het standpunt dat het aantal door belanghebbende aan werkzaamheden voor zijn onderneming bestede uren het aantal door hem in dienstbetrekking gewerkte uren niet overtreft en dat de correctie op de aangifte derhalve terecht is aangebracht. Hij gaat uit van minimaal 1.770 door belanghebbende aan zijn werkzaamheden in dienstbetrekking bestede uren en minder dan 1.664 aan de onderneming bestede uren. Hij is van mening dat niet alle door belanghebbende in de door hem overgelegde specificatie opgenomen uren – zoals het beheer van de eigen computer en het bestuderen van multimediatechnieken – betrekking hebben op de onderneming. Ook overigens acht hij het door belanghebbende gestelde aantal voor de onderneming gewerkte uren niet aannemelijk.

Conclusies van partijen

5.1. Het beroep van belanghebbende strekt, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot nadere vaststelling van het belastbare inkomen uit werk en woning op € 38.114.

5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

Overwegingen omtrent het geschil

6.1. De zelfstandigenaftrek geldt voor de ondernemer die aan het in artikel 3.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) opgenomen urencriterium voldoet. Onder urencri-terium wordt daarbij verstaan, voor zover te dezen van belang, het gedurende het kalender-jaar besteden van ten minste 1225 uren aan werkzaamheden voor een of meer ondernemin-gen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet, indien de tijd die in totaal wordt besteed aan die ondernemingen en het verrichten van werkzaamheden in de zin van de afdelingen 3.3 en 3.4 van de Wet grotendeels wordt besteed aan die ondernemingen.

6.2. Het Hof gaat veronderstellenderwijze uit van de juistheid van belanghebbendes stelling dat hij in zijn dienstbetrekking slechts 32 uren per week werkte, derhalve van 1.600 aan die werkzaamheden bestede uren volgens de berekening van belanghebbende, dan wel 1.520 uren onder de voor belanghebbende gunstiger uitvallende aanname van de Inspecteur dat belanghebbende viereneenhalve week vakantie heeft genoten, te vermeerderen met 63, respectievelijk 60 uren aan reistijd.

6.3. Op belanghebbende, die zich beroept op de toepasselijkheid van de zelfstandigenaftrek, rust de last te bewijzen dat hij meer dan de helft van zijn totale arbeidstijd – dat wil zeggen: in ieder geval meer dan 1.580 uren – aan werkzaamheden in zijn onderneming. Hij heeft daartoe een specificatie van bestede uren opgesteld, doch geen urenadministratie bijgehou-den. In de agenda van belanghebbende zijn weliswaar te verrichten werkzaamheden geno-teerd, doch uit die notities valt niet af te leiden of alle werkzaamheden doorgang hebben gevonden, noch hoeveel uren daaraan zijn besteed. De specificatie van belanghebbende berust op een door hem achteraf gemaakte schatting, die niet door bescheiden of anderszins wordt onderbouwd en niet op haar juistheid kan worden gecontroleerd. Aldus acht het Hof belanghebbende niet geslaagd in het leveren van het van hem te verlangen bewijs.

6.4. Het Hof passeert het aanbod van belanghebbende tot het doen horen van zijn leidingge-vende, nu reeds veronderstellenderwijze werd uitgegaan van de juistheid van hetgeen be-langhebbende met diens af te leggen verklaring aannemelijk wil maken.

6.5. Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.W. baron van Knobelsdorff en

U.E. Tromp, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema-van der Koogh.

De beslissing is op 1 juli 2008 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingka-mer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.