Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 15-07-2008, BE9136, BK-06/00314

Gerechtshof 's-Gravenhage, 15-07-2008, BE9136, BK-06/00314

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
15 juli 2008
Datum publicatie
25 augustus 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2008:BE9136
Zaaknummer
BK-06/00314

Inhoudsindicatie

Verwijzing HR 8 december 2006, nr. 43.260, LJN AZ3877. Belanghebbende geniet in Nederland uitstluitend inkomen uit sparen en beleggen. Verliezen van voor het jaar 2001 die betrekking hebben op inomsten die vallen onder inkomen uit werk en woning zijn niet verrekenbaar met het inkomen uit sparen en beleggen. Geen discriminatie naar nationaliteit of strijd met een EG-rechtelijke bepaling. Conform HR 7 december 2007, nr. 43.258, LJN BA9339.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-06/00314

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 15 juli 2008

op het beroep van X te Z, tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het mana-gementteam van de Belastingdienst P, betreffende na te noemen aanslag.

Aanslag en bezwaar

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting opge-legd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.730,-.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraak is hij niet-ontvankelijk verklaard in het bezwaar.

Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37,-. Het Hof heeft bij zijn uitspraak van 12 april 2006,

nr. 04/01938, het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.

2.2. Op het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep in cassatie heeft de Hoge Raad bij arrest van 8 december 2006, nummer 43.260, LJN AZ3877, de uitspraak van voornoemd Hof vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het Gerechtshof te ’s-Gravenhage.

2.3. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad, van welke gelegenheid beide partijen gebruik hebben gemaakt.

2.4. Een onderzoek ter zitting van de zaak heeft niet plaatsgehad. Partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming verleend een dergelijk onderzoek achterwege te laten.

Vaststaande feiten

In het geding na verwijzing is op grond van de stukken van het geding, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet vol-doende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende woont sinds eind 1996 in Italië. Hij genoot in het jaar 2002 in Neder-land uitsluitend belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in Nederland (zogenoemd box 3-inkomen).

3.2. Belanghebbende had per 1 januari 2002 een bedrag van ƒ 11.007,- aan onverrekend verlies, afkomstig uit het jaar 2000.

Geschil en standpunten van partijen

4.1. Na verwijzing is tussen partijen uitsluitend nog in geschil of belanghebbende zijn uit het jaar 2000 stammende verlies kan verrekenen met zijn inkomsten van box 3 in 2002, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend wordt beant-woord.

4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot vermindering van de aanslag tot nihil en tot vaststelling van een beschikking verrekenbaar verlies van ƒ 2.787,-.

5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, in die zin dat belanghebbende ontvankelijk wordt verklaard in zijn bezwaar, en tot handhaving van de aanslag.

Overwegingen omtrent het geschil

6.1. Partijen zijn het er na cassatie over eens dat de aanslag door belanghebbende met grote, niet aan hem toe te rekenen vertraging is ontvangen waardoor hij niet eerder in bezwaar kon komen. Het Hof acht met de Inspecteur de termijnoverschrijding voor het indienen van bezwaar verschoonbaar. Belanghebbende is ontvankelijk in bezwaar.

6.2. De wetgever heeft in de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) met het bijbehorende, in Hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel W, van de Invoeringswet Wet inkomsten-belasting 2001 opgenomen overgangsrecht bewust gekozen voor een zogenoemd boxenstel-sel waarin verliesverrekening tussen de boxen in beginsel is uitgesloten en onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964 geleden, en in het jaar 2001 en latere jaren nog te verrekenen, verliezen volgens de Wet IB 2001 slechts verrekenbaar zijn met inkomsten uit werk en woning.

6.3. In zijn arrest van 7 december 2007, nummer 43.258, LJN BA9339, heeft de Hoge Raad overwogen dat de onder 6.2. bedoelde regelgeving geen discriminatie naar nationaliteit inhoudt, dat ook overigens geen sprake is van een verboden belemmering van vrij verkeer over de landsgrenzen heen en dat het door de wetgever ingevoerde boxenstelsel niet in strijd is met het EG-Verdrag. Hetzelfde heeft volgens de Hoge Raad te gelden met betrekking tot het gevolg dat voor belanghebbende verbonden is aan de bij de invoering van het boxenstel-sel getroffen overgangsregeling met betrekking tot de verrekening van verliezen, op grond van welke regeling een verlies van vóór 2001 slechts verrekend kan worden met inkomsten die worden belast in box 1.

6.4. Belanghebbende heeft zijn stelling dat vooral personen met een buitenlandse nationali-teit ter zake van de verrekening van verliezen van vorige jaren worden gehinderd door de beperking dat een zodanige verliesverrekening slechts mogelijk is met inkomsten uit box 1 niet aannemelijk gemaakt, zodat van indirecte discriminatie naar nationaliteit geen sprake is.

Nu in het onderhavige geval het verlies stamt uit een jaar na het moment waarop belangheb-bende zijn beroepswerkzaamheden en zijn woonplaats naar Italië heeft verplaatst kan, zoals de Hoge raad in zijn vermeld arrest heeft overwogen, de uitsluiting van vorenbedoelde verrekening niet worden aangemerkt als een door het EG-Verdrag verboden vertrekbelem-mering. Van schending van gemeenschapsrecht is derhalve geen sprake.

6.5. Uit het voormelde arrest van de Hoge Raad volgt eveneens dat de onder 6.2. bedoelde keuze van de wetgever niet in strijd is met het Belastingverdrag Nederland-Italië van 8 mei 1990, terwijl evenmin sprake is van een ongelijke behandeling tussen onderdanen van Italië en Nederland in de zin van artikel 25 van dit verdrag.

6.6. Verder volgt uit voormeld arrest van de Hoge Raad dat ook een beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM faalt.

6.7. Uit hetgeen onder 6.1.is overwogen volgt dat het beroep gegrond is en dat de uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd. Op grond van hetgeen onder 6.2. tot en met 6.6. is overwogen leidt zulks echter niet tot vermindering van de aanslag.

7. Proceskosten en griffierecht

7.1. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als be-doeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7,2, Wel dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden ver-goed.

8. Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak op bezwaar,

- verklaart belanghebbende ontvankelijk in bezwaar,

- handhaaft de aanslag,

- gelast de Staat der Nederlanden het voor het beroep bij het Gerechtshof te

’s-Hertogenbosch gestorte griffierecht van € 37,- aan belanghebbende te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.W. Savelbergh, P.J.J. Vonk en H.J. van den Steen-hoven, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema.-van der Koogh. De beslissing is op 15 juli 2008 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingka-mer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.