Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 15-07-2008, BE9198, BK-07/00062

Gerechtshof 's-Gravenhage, 15-07-2008, BE9198, BK-07/00062

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
15 juli 2008
Datum publicatie
26 augustus 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2008:BE9198
Zaaknummer
BK-07/00062

Inhoudsindicatie

Waarde in het economische verkeer van winkelpanden. Huurwaardekapitalisatiemethode. De berekening van de Inspecteur verschaft geen inzicht in de uitgangspunten, met name exploitatiekosten en de vaste lasten, die ten grondslag liggen aan de berekening van de kapitalisatiefactor. Hof stelt kapitalisatiefactor in goede justitie vast. Proceskostenvergoeding voor rechtsbijstand toegekend. De door de gemachtigde verrichte proceshandelingen zijn aan te merken als rechtsbijstand in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het wettelijk systeem waarbij in het belastingrecht geen verplichtie procesvertegenwoordiging geldt, verdraagt zich overigens ook niet met het stellen door een besluitgever van specifieke scholingseisen ten aanzien van beroepsmatig optredende procesgemachtigden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-07/00062

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 15 juli 2008

op het hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. gevestigd te Z tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 17 januari 2007, nr. AWB 06/1222, betreffende na te noemen beschikkingen en aanslagen.

Beschikking, aanslag, bezwaar en geding voor de rechtbank

1.1 De Inspecteur, de heffingsambtenaar van de gemeente Leidschendam-Voorburg, heeft bij in één biljet verenigde beschikkingen als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet) de waarde van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als A-straat 1 te Z en A-straat 11 te Z (hierna afzonderlijk aangeduid als pand nr. 1 respectievelijk pand nr. 11 en gezamenlijk als de panden) vastgesteld op € 1.125.475 respectievelijk € 1.068.925 naar de waardepeildatum 1 januari 2003 en de toestand op die datum. De beschikkingen gelden voor het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006. Gelijktijdig zijn aan belanghebbende de aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2005 bekend gemaakt.

1.2 Na tegen deze beschikkingen en aanslagen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de waarde van pand nr. 1 verminderd tot € 1.073.000 en die van pand nr. 11 tot € 1.019.000. De vastgestelde aanslagen zijn daarbij dienovereenkomstig verminderd.

1.3 Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de waarde van pand nr. 1 verminderd tot € 1.014.900, de aanslag onroerende-zaakbelastingen betreffende dat pand dienovereenkom-stig verminderd, bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit voor zover dit besluit betrekking heeft op dit object en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven voor zover dit betrekking heeft op A-straat 11 en de gemeente Leidschendam-Voorburg gelast het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

Loop van het geding

2.1 Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 105. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Ge-rechtshof van 17 juni 2008. Aldaar is de Inspecteur verschenen. Belanghebbendes gemach-tigde is door de griffier bij aangetekende brief met ontvangstbevestiging, verzonden op 28 april 2008, aan A t.a.v. de heer B op het door hem in het beroepschrift opgegeven adres (…), onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Op 30 mei 2008 is de enveloppe waarin de vorenbedoelde brief is verzonden, ongeopend ter griffie terugontvangen. Uit de – kennelijk door medewerkers van TPG Post - geplaatste aanteke-ningen op die enveloppe, die door de griffier in het dossier is gevoegd, leidt het Hof af dat de besteller van TPG Post op 29 april 2008 geen gehoor heeft gekregen op het eerderbedoel-de adres, dat hij toen aldaar een kennisgeving van aanbieding heeft achtergelaten met de mededeling dat de brief op het – kennelijk in die mededeling genoemde – postkantoor kon worden afgehaald, dat de brief niet op dat postkantoor is afgehaald en dat TPG Post de enveloppe tenslotte heeft geretourneerd aan de afzender, te weten de griffier, die deze op 30 mei 2008 heeft ontvangen. Vervolgens heeft de griffier de brief bij gewone post op 2 juni 2008 aan de gemachtigde verzonden op dat adres. De gemachtigde heeft per bij fax verzon-den brief, ter griffie ontvangen op 10 juni 2008, verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling en daarbij als reden opgegeven dat belanghebbende vanwege dringende zaken niet aanwezig kan zijn. De griffier heeft op die dag telefonisch aan de gemachtigde meege-deeld dat het verzoek is afgewezen op de grond dat de aangevoerde omstandigheid het verlenen van uitstel niet rechtvaardigt. Zulks is op 11 juni 2008 schriftelijk aan de gemach-tigde bevestigd. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opge-steld.

Vaststaande feiten

Het Hof gaat op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, uit van de feiten zoals de rechtbank die in 2.1 van haar uitspraak heeft vastgesteld. Voorts staat voor het onderhavige geding nog het volgende vast.

3.1 Belanghebbende heeft een beroepschrift bij de rechtbank had ingediend. Tijdens de loop van het geding voor de rechtbank heeft zij C te P een machtiging verleend om namens haar de beroepsprocedure te voeren. [een persoon met voorletters en de achternaam] B heeft vervolgens voor genoemd kantoor een conclusie van repliek ingediend en is samen met de directeur van belanghebbende ter zitting van de rechtbank verschenen. Aldaar heeft hij een pleitnota voorgedragen.

3.2 Het hoger beroep is door het kantoor A ingesteld. Het appelschrift is ondertekend door [een persoon met voornaam en de achternaam] B. Belanghebbende heeft genoemd kantoor gemachtigd haar te vertegenwoordigen in het hoger beroep.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1 In geschil is of de Inspecteur de waarde van de panden niet te hoog heeft vastge-steld. In het bijzonder is in geschil of de door de Inspecteur gehanteerde factor waarmee de economische huurwaarden van de panden zijn gekapitaliseerd, niet te hoog is. Voorts dient volgens belanghebbende een proceskostenvergoeding te worden toegekend voor de behande-ling van de zaak in beroep en hoger beroep wegens door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

4.2 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de kapitalisatiefactor voor de panden 10,43 bedraagt.

4.3 Het standpunt van de Inspecteur is dat voor alle onderdelen van de panden een kapitalisatiefactor van 12 dient te worden gehanteerd.

Conclusies van partijen

De conclusie van belanghebbende in hoger beroep is dat de waarde van het pand nr. 1 dient te worden gesteld op € 959.237 en die van pand nr. 11 op € 955.037 met veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht, terwijl de Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

Overwegingen omtrent het geschil

6.1 Tussen partijen is niet in geschil dat de huurwaardekapitalisatiemethode voor de onderhavige panden (winkelpanden) een geschikte methode is om de waarde in het economische verkeer van deze panden te bepalen. Het Hof acht geen redenen aanwezig om partijen niet in dit gemeenschappelijke standpunt te volgen. Ook gaan beide partijen ervan uit dat de economische huurwaarde van pand nr. 1 € 84.575 bedraagt en die van pand nr. 11 € 84.975. Het Hof zal ook hiervan uitgaan.

6.2 Het Hof volgt belanghebbende niet in haar standpunt dat bij toepassing van de huurkapitalisatiemethode een aftrek op de berekende waarde dient te worden toegepast ter zake van overdrachtskosten van de onroerende zaak.

6.3 De Inspecteur heeft tegenover de gemotiveerde bestrijding door belanghebbende van een kapitalisatiefactor 12 betoogd dat deze factor eerder te laag dan te hoog is. Hij heeft daartoe ter zitting een berekening van een bruto aanvangsrendement overgelegd, uitkomende op 7,75 percent, hetgeen leidt tot een kapitalisatiefactor van 12,9. Het Hof kan de Inspecteur echter niet volgen in deze berekening, omdat geen enkel inzicht is verschaft in de aan deze berekening ten grondslag liggende uitgangspunten voor zover deze het percentage van de exploitatiekosten en dat van de vaste lasten betreffen. Deze berekening bevat derhalve te weinig houvast om aan de hand daarvan een kapitalisatiefactor te bepalen.

6.4 Hetzelfde heeft te gelden voor de door de Inspecteur overgelegde berekening op basis van een verkoop van pand nr. 11, reeds omdat, naar belanghebbende heeft gesteld en de Inspecteur niet gemotiveerd heeft bestreden, de verkoop van de panden heeft plaatsge-vonden in één pakket met nog enige andere panden en de bij die transactie betrokken partij-en om commerciële redenen hebben geschoven met de aan de individuele panden toe te rekenen verkoopopbrengst.

6.5 Ook op grond van hetgeen de Inspecteur voor het overige heeft aangevoerd, is het Hof van oordeel dat de Inspecteur daarmee niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. Het taxatierapport bevat in het geheel geen onderbouwing van de door hem verde-digde kapitalisatiefactor. Ook de in het rapport opgenomen vergelijkingsobjecten verschaf-fen op dit punt geen inzicht, nu geen duidelijkheid bestaat of de kapitalisatiefactor is bere-kend op basis van de vastgestelde WOZ-waarde dan wel op basis van een transactieprijs, terwijl voorts de huurwaarde van deze panden niet is vermeld.

6.6 Ter bestrijding van de door belanghebbende berekende kapitalisatiefactor van 11,5 heeft de Inspecteur ter zitting aangevoerd dat het tarief van het euribor van 4,38 percent te laag is en dat dient te worden uitgegaan van een percentage van 4,5, zijnde het rentepercen-tage van een in januari 2003 uitgegeven tienjarige staatslening. Anders dan de Inspecteur kennelijk meent, leidt een hoger percentage van het gewenste rendement tot een lagere kapitalisatiefactor, zodat deze stelling de Inspecteur niet kan baten. Het Hof zal de Inspec-teur wel volgen in zijn stelling dat een opslag voor leegstandsrisico van 2 percent, zoals belanghebbende heeft gehanteerd, te hoog is bij een – door de Inspecteur onvoldoende gemotiveerd bestreden - uitgangspunt dat de ruimte iedere tien jaar 2,5 maand leeg zal staan. Het effect van deze leegstand op het rendement per jaar is beduidend lager dan belangheb-bende heeft berekend.

6.7 Gelet op al hetgeen is overwogen en in aanmerking nemend dat de bewijslast van de vastgestelde waarden op de Inspecteur rust, stelt het Hof de kapitalisatiefactor voor de panden in goede justitie vast op 11,7, zodat de waarde van het pand nr. 1 wordt vastgesteld op (afgerond) € 989.000 en die van pand nr. 11 op € 994.000

6.8.1 Met betrekking tot de vergoeding van proceskosten overweegt het Hof als volgt. Ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, kan een veroordeling in de kosten van het beroep uitsluitend betrekking hebben op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Zoals in 3.1 en 3.2 is vermeld heeft belanghebbende zich laten bijstaan door [voorletters en de achternaam] B, van wie het Hof aanneemt dat hij dezelfde persoon is als [voornaam en de achternaam] B. Naar belangheb-bende onweersproken heeft gesteld is B regelmatig betrokken bij de WOZ-problematiek en heeft zich door middel van “ (...) studie en een cursus bij (...) in deze materie gespeciali-seerd.” Naar het oordeel van het Hof is de bijstand die B in de procedure voor de rechtbank en voor het Hof aan belanghebbende heeft verleend, gelet op de aard en inhoud van de door hem ingediende stukken en gelet op de aard van de door hem verrichte proceshandelingen, aan te merken als rechtsbijstand in de zin van vorenvermeld besluit.

6.8.2 Ten overvloede merkt het Hof nog het volgende op. In de Nota van Toelichting bij het in 6.8.1 vermelde besluit (Stb. 1993, 763, blz. 6) wordt met betrekking tot de kwaliteits-eisen die kunnen worden gesteld aan rechtsbijstandverleners, het volgende vermeld:

Met de huidige praktijk, waarin rechtsbijstandverleners van velerlei pluimages optreden, is het niet goed verenigbaar wettelijke eisen van vakbekwaamheid te stellen. Wel kan ervan worden uitgegaan dat bijvoorbeeld advocaten, juristen werkzaam bij stichtingen rechtsbijstand en vakbondsjuristen aan het criterium van artikel 1, onderdeel a, voldoen, terwijl personen zonder enige juridische scholing niet ge-acht kunnen worden beroepsmatig rechtsbijstand te verlenen.

Ook indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat de door B gevolgde studie en cursus geen juridische onderwerpen zouden bevatten en hij evenmin in de praktijk een juridische scholing heeft gehad, leidt dit niet tot het oordeel dat ter zake van de door hem verleende bijstand in het onderhavige geval geen vergoeding wegens rechtsbijstand dient te worden verleend. Indien de besluitgever met de voorwaarde van juridische scholing zou hebben bedoeld een generieke eis te stellen dat de (theoretische en praktische) scholing ook juridische onderdelen dient te bevatten, heeft hij daarmee de grenzen van zijn regelende bevoegdheid overschreden. Het wettelijk systeem waarbij in het belastingrecht, waar het veelal handelt om financiële verplichtingen die een persoon ten opzichte van de overheid heeft, geen verplichte procesvertegenwoordiging wordt geëist, verdraagt zich niet met het stellen door een besluitgever van specifieke scholingseisen ten aanzien van beroepsmatig optredende procesgemachtigden.

6.8.3 De slotsom van al hetgeen hiervoren is overwogen is dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is en dat moet worden beslist als hierna vermeld.

Proceskosten en griffierecht

7.1 Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belangheb-bende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht voor de beroepsprocedure voor de rechtbank en de hoger beroepsprocedure voor het Hof. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 1.207,50 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (proceshandelingen voor de rechtbank 1,5 punt en voor het Hof 1 punt, totaal 2,5 punt à € 322 x 1,5 (gewicht van de zaak)).

7.2 Voorts dient de voor de behandeling van de zaak in hoger beroep betaalde griffie-rechten belanghebbende te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissing waarbij de uit-spraak op bezwaar wordt vernietigd en die betreffende het griffierecht,

- vermindert de waarde van A-straat 1 tot € 989.000,

- vermindert de waarde van A-straat 11 tot € 994.000,

- vermindert de aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen overeenkomstig de hiervoor vermelde waarden,

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep voor de rechtbank en het hoger beroep voor het Hof, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vast-gesteld op € 1.207,50, onder aanwijzing van de gemeente Leidschendam-Voorburg als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden,

- gelast de gemeente Leidschendam-Voorburg het voor het hoger beroep betaalde griffierechten van € 105 aan belanghebbende te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.W. Savelbergh, P.J.J. Vonk en H.J. van den Steen-hoven, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 15 juli 2008 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingka-mer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.