Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-09-2008, ECLI:NL:GHSGR:2008:BV4074 BF3696, BK-07/00592

Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-09-2008, ECLI:NL:GHSGR:2008:BV4074 BF3696, BK-07/00592

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
5 september 2008
Datum publicatie
30 september 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2008:BF3696
Zaaknummer
BK-07/00592

Inhoudsindicatie

Geheel en tijdig op aangifte betaalde hondenbelasting gemeente Rotterdam. Voor een naheffingsaanslag is geen plaats. Verrekening van de betaalde hondenbelasting vindt alleen plaats in de invorderingssfeer en heeft geen gevolg voor de heffing.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-07/00592

Uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer d.d. 5 september 2008

op het hoger beroep van mevrouw X te Z tegen de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 17 september 2007, nr. 06/1291, betreffende na te noemen naheffingsaanslag en beschikking.

Voldoening op aangifte, naheffingsaanslag en beschikking, bezwaar en beroep bij de rechtbank

1.1 Belanghebbende heeft op 1 november 2005 wegens het houden van een hond een bedrag van € 17,86 aan hondenbelasting van de gemeente Rotterdam over het tijdvak van 17 oktober 2005 tot en met 31 december 2005 op aangifte voldaan.

1.2 Met dagtekening 30 november 2005 heeft de Inspecteur, de directeur Gemeentebelastingen Rotterdam, aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de hondenbelasting over het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 opgelegd. Deze naheffingsaanslag beloopt € 107,18. Tegelijk met het opleggen van de naheffingsaanslag heeft de Inspecteur bij beschikking aan belanghebbende een boete opgelegd ten belope van € 53,59, ofwel 50 percent van de nageheven belasting.

1.3 Bij brief van 18 november 2005 heeft de Inspecteur - bij voorbaat - de hiervoor vermelde naheffingsaanslag verminderd tot op € 17,86 en de boete kwijtgescholden.

1.4 Bij brief van 14 december 2005 heeft belanghebbende tegen de naheffingsaanslag en de boete bezwaar gemaakt. Daarbij heeft belanghebbende verzocht om toekenning van een proceskostenvergoeding.

1.5 Bij twee in een geschrift, gedagtekend 22 maart 2006, vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur uitspraak gedaan op het bezwaarschrift. Daarbij heeft hij de naheffingsaanslag gehandhaafd op € 17,86 en de boete op nihil. Verder heeft de Inspecteur het verzoek om een kostenvergoeding afgewezen.

1.6 Belanghebbende heeft tegen de vorenvermelde uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. In dit verband is een griffierecht geheven van € 38. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1 Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 106. Belanghebbende procedeert in hoger beroep met een toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 22 augustus 2008, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn namens belanghebbende mr. drs. M.J.G Schroeder en namens de Inspecteur mr. S. Kapoerchan verschenen.

2.3 Bij het einde van de zitting heeft het Hof aan partijen aangezegd dat het op 5 september 2008 mondeling uitspraak doet. In afwijking hiervan doet het Hof schriftelijk uitspraak.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:

3.1 Belanghebbende houdt sinds 17 oktober 2005 een hond. Op 24 oktober 2005 heeft belanghebbende daarvan (via internet) aangifte gedaan bij de Inspecteur, waarna zij een bedrag van € 17,86 aan hondenbelasting heeft overgemaakt naar de daarvoor bestemde bankrekening van de gemeente Rotterdam. Het bedrag is op 1 november 2005 op de laatstbedoelde bankrekening bijgeschreven.

3.2 Op 15 november 2005 heeft de Inspecteur de onderwerpelijke naheffingsaanslag en boete vastgesteld. Dit hield verband met het feit dat een controleur belanghebbende op 18 oktober 2005 had bezocht en bij die gelegenheid heeft geconstateerd dat belanghebbende een hond hield. Uit het beloop van de naheffingsaanslag blijkt dat de Inspecteur ervan was uitgegaan dat belanghebbende de hond vanaf 1 januari 2005 hield. Het aanslagbiljet, waaruit van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking blijkt, zou 30 november 2005 als dagtekening dragen en als aanslagnummer 18246241.

3.3 Na de vaststelling van de naheffingsaanslag en de boete heeft de Inspecteur geconstateerd dat belanghebbende de eerdervermelde aangifte en betaling had gedaan. Hierop heeft de Inspecteur de in 1.3 vermelde brief van 18 november 2005 aan belanghebbende gezonden. Deze brief luidt - voor zover thans van belang -:

" aanslagnummer 18246241

vermindering

EUR 142,91

De directeur Gemeentebelastingen Rotterdam doet ambtshalve uitspraak inzake de aanslag met bovengenoemd aanslagnummer.

BESLISSING:

dat de aanslag ambtshalve kan worden verminderd;

dat de boete kan worden kwijtgescholden;

De aanslag wordt ambtshalve verminderd met het hierboven bij vermindering vermelde bedrag.

N.B.:

Het bedrag van 17,86 euro over de periode november 2005 tot en met december 2005 heb ik inmiddels ontvangen en wordt op boven vermelde aanslagnummer afgeboekt."

3.4 Deze brief heeft belanghebbende eerder bereikt dan het aanslagbiljet. Belanghebbende heeft het aanslagbiljet opgevat als het document dat de uiteindelijke rechtstoestand representeert en heeft het nodig geacht daartegen formeel bezwaar te maken.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1 In geschil is of belanghebbende uit de inhoud van de brief van 18 november 2005 van de Inspecteur redelijkerwijs had moeten begrijpen dat het nog te ontvangen aanslagbiljet van 30 november 2005, onjuiste gegevens bevatte en dat de inhoud van die brief in de plaats kwam van het aanslagbiljet.

4.2 Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. Zij stelt zich op het standpunt dat zij terecht bezwaar heeft gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking die op het aanslagbiljet waren vermeld omdat uit de inhoud van de brief van 18 november 2005 niet met zekerheid kon en kan worden geconcludeerd dat het aanslagbiljet van 30 november 2005 door die brief geen rechtsgevolg meer had. Daarom is zij van mening dat de Inspecteur haar ten onrechte een proceskostenvergoeding voor het maken van bezwaar heeft geweigerd.

4.3 De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden.

4.4 Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1 De brief van 18 november 2005 van de Inspecteur aan belanghebbende is, naar niet in geschil is, overeenkomstig artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht aan belanghebbende bekend gemaakt. De inhoud ervan strekt tot wijziging (vermindering) van de naheffingsaanslag en tot intrekking van de boete die met het aanslagbiljet van 30 november 2005 aan belanghebbende bekend zijn gemaakt. Dat deze betekenis van die brief belanghebbende niet aanstonds duidelijk was, betekent niet dat die brief (waarvan de bedoeling later door de Inspecteur is toegelicht) voor de bepaling van de rechtstoestand kan worden genegeerd. Mitsdien moet er thans van worden uitgegaan dat aan belanghebbende een naheffingsaanslag is opgelegd van € 17,86 zonder boete.

5.2 Belanghebbende heeft de hondenbelasting die zij voor het onderhavige tijdvak verschuldigd was geheel en tijdig op aangifte voldaan. Dit blijkt uit de gedingstukken en de Inspecteur heeft dit ter zitting nog eens beaamd.

5.3 Volgens het systeem van de artikelen 19 en 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr), kan belasting die geheel op aangifte is voldaan, niet worden nageheven. Dit is logisch omdat die belasting anders tweemaal zou worden geheven.

5.4 Daarom bestond in het onderhavige geval voor het opleggen van een naheffingsaanslag geen ruimte. De Inspecteur en - in zijn navolging - de rechtbank hebben niet onderkend dat de naheffingsaanslag niet moest worden verminderd tot op € 17,86, maar tot op nihil of moest worden ingetrokken, onderscheidenlijk vernietigd.

5.5 De mededeling in de brief van 18 november 2005 met de strekking dat het bedrag van € 17,86 op de naheffingsaanslag zou worden afgeboekt, raakt niet de heffing maar ziet op de wijze van invordering van de met de naheffingsaanslag geheven belasting. In dit verband verdient opmerking dat de voldoening door belanghebbende van de belasting op 1 november 2005 strookt met de wijze van heffing waarin de toepasselijke belastingverordening in verbinding met artikel 19 van de Awr voorziet (heffing bij wege van voldoening op aangifte). Met deze wijze van heffing is de belasting tevens ingevorderd.

5.6 Het vorenoverwogene brengt mee dat de naheffingsaanslag onrechtmatig was en dat de brief van 18 november 2005, ook ingeval belanghebbende deze had begrepen zoals de Inspecteur die had bedoeld, het onrechtmatige karakter niet aan de naheffingsaanslag heeft ontnomen of kon ontnemen.

5.7 Mogelijk ten overvloede is het Hof van oordeel dat de brief van de Inspecteur van 18 november 2005 met onvoldoende scherpte aangeeft welke misslagen met de naheffingsaanslag en de boete van 30 november 2005 zijn begaan. Met name ontbeert de brief van 18 november 2005 een tekstuele aanwijzing waarmee het verband met het (eerst nadien door belanghebbende ontvangen) aanslagbiljet van 30 november 2005 wordt gelegd. Hierdoor heeft belanghebbende - abusievelijk - uit het aanslagbiljet kunnen afleiden dat de daarin vermelde gegevens de uiteindelijke rechtstoestand weergaven. Alsdan kan niet gezegd worden dat belanghebbende onnodig gebruik heeft gemaakt van het recht om daartegen een bezwaarschrift in te dienen. Ook dit heeft de rechtbank miskend.

5.8 Een en ander betekent dat de Inspecteur bij de uitspraken op bezwaar van 22 maart 2006 een proceskostenvergoeding aan belanghebbende had behoren toe te kennen. Het Hof zal hierin alsnog voorzien. Ook voor het beroep en het hoger beroep dient de Inspecteur te worden veroordeeld in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.

5.9 Met betrekking tot de beschikking inzake de boete had de Inspecteur het bezwaar daartegen wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk moeten verklaren. Immers was, zoals hiervoor onder 5.1 is overwogen, de naheffingsaanslag uiteindelijk zonder boete opgelegd.

5.10 Het hoger beroep slaagt. Beslist moet worden als hierna is vermeld.

Proceskosten en griffierecht

6.1 Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 805 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar en in beroep {[(1 punt à € 161) plus (2 punten à € 322)] x 1 (gewicht van de zaak)}, te betalen aan belanghebbende, en op € 644 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in hoger beroep [(2 punten à € 322 x 1 (gewicht van de zaak)], te betalen aan de griffier. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.

6.2 Voorts dienen de voor de behandeling van de zaak in beroep en in hoger beroep gestorte griffierechten van € 38 respectievelijk € 106, in totaal € 144, aan belanghebbende te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank,

- vernietigt de uitspraken op bezwaar,

- vernietigt de naheffingsaanslag,

- verklaart het bezwaar tegen de beschikking inzake boete alsnog niet-ontvankelijk,

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in bezwaar en beroep, vastgesteld op in totaal € 805, en wijst de gemeente Rotterdam aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende moet vergoeden,

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep, vastgesteld op € 644, en wijst de gemeente Rotterdam aan als de rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van het gerechtshof moet betalen,

- gelast die rechtspersoon het griffierecht ter zake van het beroep en van het hoger beroep, in totaal € 144, aan belanghebbende te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. U.E. Tromp, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 5 september 2008 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.