Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 04-11-2008, BG4772, BK-07/00186

Gerechtshof 's-Gravenhage, 04-11-2008, BG4772, BK-07/00186

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
4 november 2008
Datum publicatie
19 november 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2008:BG4772
Zaaknummer
BK-07/00186

Inhoudsindicatie

De rechtbank is bevoegd een na de termijn voor verweer ingediend stuk buiten beschouwing te laten maar is daartoe niet verplicht. Als richtsnoer geldt de goede procesorde. De brief waarin verweer wordt gevoerd is vijf maanden voor de zitting als nader stuk toegezonden aan belanghebbende. Belanghebbende heeft daarvan kunnen kennsinemen en door middel van het indienen van een nader stuk kunnen reageren. Belanghebbende is niet in zijn procespositie geschaad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-07/00186

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 4 november 2008

op het hoger beroep van X te Z tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 26 januari 2007, nummer AWB 06/1381 WOZ, betreffende na te noemen beschikking.

Beschikking, bezwaar en geding voor de rechtbank

1.1. Bij beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken heeft de Inspecteur, de heffingsambtenaar van de gemeente P, de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 te P (hierna: de woning), voor het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 en naar de waardepeildatum 1 januari 2003 (hierna: de waardepeildatum) vastgesteld op € 298.000.

1.2. Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de waarde verminderd tot € 232.000.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank. De recht-bank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de waarde verminderd tot € 148.000, bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van € 7,30 aan proceskosten en de vergoe-ding van het griffierecht gelast.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 105. De Inspec-teur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak die was bepaald op 16 september 2008 heeft geen doorgang gevonden. Beide partijen hebben het Hof telefonisch bericht niet aanwezig te zullen zijn. Het Hof heeft partijen vervolgens hiervan een schriftelijke bevestiging gezon-den.

Vaststaande feiten

3. Op grond van de stukken van het geding staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en niet weersproken het volgende vast:

Bij brief van 24 maart 2006 is de Inspecteur door de rechtbank tot 21 april 2006 in de gele-genheid gesteld een verweerschrift in te dienen. De termijn voor het indienen van het ver-weer is bij brief van 4 mei 2006 verlengd met twee weken. De Inspecteur heeft op 24 mei 2006 aan de rechtbank een als verweerschrift aangeduide brief met bijlagen toegezonden. Op 13 juni 2006 is daarvan aan belanghebbende een afschrift toegezonden waarbij is ver-meld dat de als verweerschrift ingediende brief een nader stuk betreft. Belanghebbende heeft op 21 juni 2006 een nader stuk ingediend. De mondelinge behandeling van de zaak voor de rechtbank heeft plaatsgevonden op 14 december 2006.

Omschrijving geschil, standpunten en conclusies van partijen

4.1. In geschil is of de uitspraak van de rechtbank wegens overschrijding door de Inspecteur van de termijn vermeld in artikel 8:42, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden vernietigd, hetgeen belanghebbende bepleit, doch de Inspecteur bestrijdt.

4.2. Voor de standpunten van partijen, de gronden waarop zij deze doen steunen en de conclusies verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Overwegingen omtrent het geschil

5.1. Ingevolge artikel 8:42, lid 1, van Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken vier weken na dagtekening van de brief waarbij verweerder daartoe is uitgenodigd. Deze termijn kan door de rechtbank op grond van het tweede lid van evenvermeld artikel worden verlengd.

5.2. In het geval na verlenging van de termijn geen verweerschrift en/of op de zaak betrek-king hebbende stukken zijn ingediend, verbindt de rechtbank ingevolge artikel 8:31 van de Awb, daaraan de gevolgen die haar geraden voorkomen. Dit betekent dat de rechtbank bevoegd is het na de termijn als verweerschrift ingediende stuk met bijlagen buiten be-schouwing te laten, maar daar niet toe verplicht is. Hierbij dient als richtsnoer de goede procesorde. Anders dan belanghebbende veronderstelt, moet er, zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 23 mei 1990, nr. 25.180, BNB 1990/205, r.o. 4.1, heeft beslist, niet aanstonds van worden uitgegaan, dat de Inspecteur geacht wordt de inhoud van het beroepschrift niet te willen bestrijden.

5.3. De brief van 24 mei 2006, waarin verweer wordt gevoerd en waarbij de op de zaak betrekking hebbende stukken als bijlagen zijn gevoegd, is op 13 juni 2006 aan belangheb-bende toegezonden als nader stuk in de zin van artikel 8:58 van de Awb, derhalve vijf maanden voor de zitting van 14 december 2006. Belanghebbende heeft van deze stukken ruimschoots voor de zitting volledig kunnen kennisnemen en daarop door middel van het indienen van een nader stuk kunnen reageren, hetgeen hij heeft gedaan op 21 juni 2006. Belanghebbende is niet in zijn procespositie geschaad.

5.4. De overschrijding van vorenbedoelde termijn kan om die reden niet leiden tot vernieti-ging van de uitspraak op bezwaar of de uitspraak van de rechtbank en tot gegrondbevinding van belanghebbendes grieven aangaande de waardebepaling van de woning.

5.5. De rechtbank heeft kennelijk per abuis in de uitspraak vermeld dat de Inspecteur een verweerschrift heeft ingediend en dat belanghebbende niet ter zitting is verschenen. Nu niet is gebleken, dat belanghebbende hierdoor in zijn belangen is geschaad, is er onvoldoende grond de uitspraak wegens deze kennelijke onjuiste vermelding van de procesgang te vernie-tigen.

5.6. Het Hof kan zich verenigen met de door de rechtbank aan de woning toegekende waarde en de gronden waarop die beslissing steunt. In hoger beroep heeft belanghebbende geen feiten en omstandigheden aangevoerd die een lagere waarde zouden rechtvaardigen.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.W. baron van Knobelsdorff en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 4 november 2008 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingka-mer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.