Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 10-10-2008, BG5672, BK-07/00246

Gerechtshof 's-Gravenhage, 10-10-2008, BG5672, BK-07/00246

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
10 oktober 2008
Datum publicatie
1 december 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2008:BG5672
Zaaknummer
BK-07/00246

Inhoudsindicatie

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de onroerende zaak met € 209.000 te hoog is gewaardeerd, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

nummer BK-07/00246

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 10 oktober 2008

op het hoger beroep van [belanghebbende] te [Z] (Duitsland), hierna: belanghebbende, tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 27 februari 2007, nummer AWB 06/376, betreffende de hierna vermelde beschikking.

1. Beschikking, aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De heffingsambtenaar van de gemeente Noord-Beveland, hierna: de Inspecteur, heeft bij beschikking van 31 maart 2005 de zogeheten WOZ-waarde van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Q] op de waardepeildatum 1 januari 2003 vastgesteld op € 209.000, welke waarde voor de jaren 2005 en 2006 geldt. Voorts zijn aan belanghebbende voor het jaar 2005, in één geschrift vervat met de beschikking, met betrekking tot de onroerende zaak twee aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Noord-Beveland opgelegd naar een heffingsmaatstaf van € 209.000.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de beschikking afgewezen. De uitspraak op bezwaar moet worden geacht mede betrekking te hebben op belanghebbendes bezwaar tegen de aanslagen.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

2. Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 106. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 12 september 2008, gehouden te Den Haag. Daar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

Belanghebbende is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Q] (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak is een vrijstaande recreatiebungalow met aanbouw en berging. De inhoud van de onroerende zaak is ongeveer 225 m3, de inhoud van de aanbouw is ongeveer 85 m3, en de oppervlakte van het perceel bedraagt ongeveer 584 m2. De dakbedekking van de onroerende zaak bestaat uit eternietplaten.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de onroerende zaak met € 209.000 te hoog is gewaardeerd, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.

4.2. Belanghebbende staat uiteindelijk een WOZ-waarde voor van € 180.000. De Inspecteur houdt staande dat de WOZ-waarde € 209.000 is.

4.3. Voor de standpunten van partijen en voor de gronden waarop zij hun standpunten doen steunen, wordt verder verwezen naar de stukken van het geding.

5. Conclusies van partijen

5.1. Het beroep van belanghebbende strekt uiteindelijk tot vaststelling van de WOZ-waarde op € 180.000.

5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

6. Beoordeling van het hoger beroep

6.1. De Inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft ter ondersteuning van de door hem voorgestane waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum een taxatierapport overgelegd van WOZ-taxateur [B], die de woning in opdracht van de Inspecteur op 2 mei 2006 heeft getaxeerd. Die taxateur heeft de waarde van de woning op de waardepeildatum getaxeerd op € 209.000.

6.2. Belanghebbende heeft een taxatierapport van taxateur drs. [C] van 5 februari 2006 in het geding gebracht. [C] heeft in een aanvulling op dat taxatierapport de onderhandse verkoopwaarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum getaxeerd op € 180.000.

6.3. Na afweging van hetgeen partijen over en weer in het geding hebben aangedragen is het Hof van oordeel dat de Inspecteur met het in het geding gebrachte taxatierapport niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2003 € 209.000 bedroeg. Hierbij heeft het Hof het volgende in aanmerking genomen. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat de aanbouw van 85 m³ geen woonruimte, maar berging als bestemming heeft. Voorts heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat het aantal bruikbare kubieke meters van de aanbouw lager is dan de door de Inspecteur bij de waardering gehanteerde 85 m³, zodat de Inspecteur naar het oordeel van het Hof ten onrechte voor de inhoud van de aanbouw een prijs per m³ hanteert die hoger is dan de prijs per m³ woonruimte van de vergelijkingsobjecten. Tevens heeft de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat voldoende rekening is gehouden met het waardeverminderende effect van de asbesthoudende dakbedekking op de onroerende zaak. Naar 's Hofs oordeel kan derhalve, ook mede gelet op het door belanghebbende overgelegde taxatierapport, niet worden gezegd dat de vastgestelde waarde van de onroerende zaak in een juiste verhouding staat tot de gerealiseerde verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten. Aan dit oordeel doet niet af dat het door belanghebbende overgelegde taxatierapport inclusief aanvulling uitsluitend in verband met de vaststelling van de waarde van de onroerende zaak in het kader van een boedelverdeling is op¬gesteld.

6.4. Anderzijds heeft belanghebbende, met hetgeen hij in de stukken en ter zitting heeft aangevoerd en met het door hem overgelegde taxatierapport, gelet ook op de gerealiseerde verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten, evenmin de door hem bepleite waarde aannemelijk gemaakt, dan wel anderszins dat een waarde van € 180.000 zou stroken met de uitgangspunten in artikel 17, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

6.5. Het Hof stelt de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum, daarbij het geheel van voorhanden zijnde gegevens in aanmerking nemende, in goede justitie vast op € 198.000.

6.6. Het vorenoverwogene voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep gegrond is. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.

7. Proceskosten en griffierecht

7.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 966 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de rechtbank en voor het Hof (3 punten à € 322 x 1 (gewicht van de zaak) en € 178,50 voor het door belanghebbende overgelegde taxatierapport, in totaal derhalve op € 1.144,50. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.

7.2. Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 38, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 106 te worden vergoed.

8. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- wijzigt de beschikking in dier voege dat de waarde van de onroerende zaak nader wordt vastgesteld op

€ 198.000;

- vermindert de aanslagen tot aanslagen naar een heffingsmaatstaf van € 198.000;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.144,50, onder aanwijzing van de gemeente Noord-Beveland als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden; en

- gelast de gemeente Noord-Beveland aan belanghebbende een bedrag van € 144 aan griffierecht te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 10 oktober 2008 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.