Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 15-01-2009, BH7436, BK-08/00185

Gerechtshof 's-Gravenhage, 15-01-2009, BH7436, BK-08/00185

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
15 januari 2009
Datum publicatie
23 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2009:BH7436
Zaaknummer
BK-08/00185

Inhoudsindicatie

In hoger beroep rest het antwoord op de vraag of de verzilveringsregeling toepassing dient te vinden. Belanghebbende heeft dit standpunt staande gehouden; de Inspecteur heeft dit betwist. Het Hof heeft kennisgenomen van het voormelde besluit en is tot het oordeel gekomen dat dit besluit in het concrete geval, gelet op de processueel vaststaande feiten en omstandigheden toepassing mist. Daartoe vestigt het Hof er de aandacht op dat de partner van belanghebbende in het jaar 2003 ter zake van de persoonsgebonden aftrek voor het volledige bedrag een belastingvoordeel heeft genoten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-08/00185

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer d.d. 15 januari 2009

op het hoger beroep van mevrouw X te Z tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 31 maart 2008, nr. AWB 07/875 IB/PVV, betreffende na te noemen aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding voor de rechtbank

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Holland-Midden, heeft bij de uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. In verband daarmee is door de griffier van de rechtbank een griffierecht geheven van € 38.

1.4. Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De griffier heeft in verband daarmee van belanghebbende een griffierecht geheven van € 107. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 1 december 2008, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende heeft in het jaar 2003 geen eigen inkomsten genoten. Zij is niet uitgenodigd tot het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2003. Op 31 oktober 2002 heeft belanghebbende een elektronisch verzoek gedaan om een voorlopige teruggaaf in verband met de verhoging van de gecombineerde heffingskorting over het jaar 2003. Met dagtekening 15 januari 2003 is het verzoek van belanghebbende ingewilligd. De Inspecteur heeft een voorlopige teruggaaf van € 1.757 verleend. Op grond van de verhoging van de algemene heffingskorting heeft de Inspecteur met dagtekening 15 juli 2003 een nadere voorlopige teruggaaf verleend van € 9.

3.2. Gedurende het gehele jaar 2003 was belanghebbende gehuwd met de heer Y (hierna: de partner). Blijkens het als bijlage 9 bij het verweerschrift bij de rechtbank verstrekte “overzicht biljetten van een proces” heeft de partner over het jaar 2003 € 27.242 aan looninkomsten genoten. De daarbij van hem ingehouden loonheffing bedraagt € 6.779. In zijn aangifte voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen 2003 heeft de partner aftrekposten met betrekking tot de eigen woning en een aftrek met betrekking tot buitengewone lasten opgevoerd. Deze persoonsgebonden aftrek bedroeg € 2.844. Het belastbare inkomen na verwerking van de persoonsgebonden aftrek bedroeg € 13.625. Met dagtekening 3 juni 2005 heeft de Inspecteur aan de partner de definitieve aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 opgelegd, conform de gedane aangifte. Op grond van voormelde aanslag is de partner € 879 aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen verschuldigd.

3.3. Bij het opleggen van de onder 1.1 vermelde definitieve aanslag aan belanghebbende heeft de Inspecteur het bedrag van de gecombineerde heffingskorting vastgesteld op € 879 en het bedrag van op de aanslag verschuldigde belasting daardoor op negatief € 879. Hiermee is het bedrag van de voorlopige aanslag van negatief € 1.766 verrekend, zodat een te betalen bedrag resteerde van € 887, vermeerderd met € 99 aan heffingsrente.

3.4. In het jaar 2005 is belanghebbende van echt gescheiden van haar partner. De echtscheiding is op 8 augustus 2005 uitgesproken. Belanghebbende heeft haar (voormalige) partner verzocht mee te werken aan een herverdeling van de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en heeft daartoe een beroep gedaan op het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 31 juli 2007, CPP2007/583M, BNB 2007/280. De partner heeft uiteindelijk besloten daaraan niet mee te werken.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd, welke vraag de Inspecteur bevestigend beantwoordt en belanghebbende ontkennend.

4.2. Belanghebbende heeft zich uiteindelijk in de pleitnota, uitgereikt tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep, op het standpunt gesteld dat de aanslag tot nihil moet worden verminderd, zulks onder verwijzing naar de zogenoemde verzilveringsregeling, het Tijdelijk besluit tegemoetkoming buitengewone uitgaven, KB van 29 maart 2004, Stb. 2004, 152, V-N 2004/21.11. Voorts heeft belanghebbende verzocht om een integrale vergoeding van de proceskosten en om vergoeding van de geleden schade, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Subsidiair heeft zij verzocht om forfaitaire vergoeding van de proceskosten.

4.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden.

4.4. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vermindering van de aanslag tot nihil, tot vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente tot nihil en tot vergoeding van de proceskosten en het bij de rechtbank en het Hof betaalde griffierecht.

5.2. De Inspecteur is van mening dat de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. Tussen partijen staat vast dat ingevolge het bepaalde in artikelen 8.8 en 8.9, eerste lid, onderdeel b en het vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 de aanslag – behoudens het hierna onder 6.2 en volgende vermelde – tot het juiste bedrag is opgelegd. Belanghebbende heeft zulks uiteindelijk in hoger beroep ook niet meer betwist. Het Hof sluit zich bij dit alsdan eenstemmig standpunt van partijen aan.

6.2. In hoger beroep rest het antwoord op de vraag of de verzilveringsregeling als hiervoor onder 4.2 vermeld toepassing dient te vinden. Belanghebbende heeft dit standpunt staande gehouden; de Inspecteur heeft dit betwist. Het Hof heeft kennisgenomen van het voormelde besluit en is tot het oordeel gekomen dat dit besluit in het concrete geval, gelet op de processueel vaststaande feiten en omstandigheden toepassing mist. Daartoe vestigt het Hof er de aandacht op dat de partner van belanghebbende in het jaar 2003 ter zake van de persoonsgebonden aftrek voor het volledige bedrag een belastingvoordeel heeft genoten. Het Hof verwijst daartoe ook naar de onder 3.2 vermelde feiten. Meer in het bijzonder neemt het Hof in dat kader de aldaar vermelde bijlage 9 alsmede de bijlage 10 (de schermprinten) bij het verweerschrift bij de rechtbank in aanmerking.

6.3. Voorts merkt het Hof op dat de partner een tegemoetkoming krijgt ter zake van het niet verzilverde deel. In het concrete geval ontbreekt een niet verzilverd deel van de buitengewone uitgaven. Tevens wijst het Hof erop dat indien sprake is van een niet verzilverd deel van de voormelde uitgaven voor het jaar 2003 geldt, dat de Belastingdienst automatisch tot het uitkeren van de financiële compensatie overgaat. Dienaangaande heeft belanghebbende niets gesteld noch is dat komen vast te staan.

6.4. Op grond van het hiervoor overwogene komt het Hof tot het oordeel dat de rechtbank een juiste beslissing heeft gegeven. Mitsdien faalt het hoger beroep. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Hof bevestigt uitspraak waarvan beroep.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.T. Sanders, P.J.J. Vonk en B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 15 januari 2009 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.