Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 03-03-2009, BH7453, BK-08/00234

Gerechtshof 's-Gravenhage, 03-03-2009, BH7453, BK-08/00234

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
3 maart 2009
Datum publicatie
23 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2009:BH7453
Zaaknummer
BK-08/00234

Inhoudsindicatie

Geding na verwijzing door de HR. Belanghebbende heeft op 22 mei 2004, 17.57 uur zijn auto geparkeerd op het marktplein Langewenst/Naarderstraat te Hilversum. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van het parkeren de verschuldigdheid van parkeerbelasting ter plaatse voldoende duidelijk is aangegeven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-08/00234

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 3 maart 2009

op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de ambtenaar, belast met de heffing van belastingen van de gemeente Hilversum (hierna: de Inspecteur), betreffende na te noemen naheffingsaanslag en beschikking.

Naheffingsaanslag, beschikking en bezwaar

1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 22 mei 2004 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Hilversum opgelegd. Deze beloopt € 1,80 aan parkeerbelasting en € 45,00 aan kosten, in totaal derhalve € 46,80. Tevens is aan belanghebbende een aanmaning verzonden en bij beschikking een bedrag van € 6 aan kosten van vervolging in rekening gebracht.

1.2. De Inspecteur heeft het tegen de naheffingsaanslag alsmede tegen de beschikking gerichte bezwaar bij de bestreden uitspraak van 20 december 2004 afgewezen.

Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Amsterdam. Dat Hof heeft bij uitspraak van 31 augustus 2006, nr. 05/00276, het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar betreffende de beschikking aanmaningskosten vernietigd, de uitspraak op bezwaar betreffende de naheffingsaanslag bevestigd en de gemeente Hilversum gelast het gestorte griffierecht ad € 37 aan belanghebbende te vergoeden. Op het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep in cassatie heeft de Hoge Raad bij arrest van 27 juni 2008, nr. 43.350 de uitspraak van voornoemd Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van het arrest verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage.

2.2. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad, van welke gelegenheid de Inspecteur gebruik heeft gemaakt. Belanghebbende heeft van het schriftuur van de Inspecteur kunnen kennisnemen en daarop schriftelijk gereageerd. De Inspecteur heeft van die reactie kunnen kennisnemen.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 20 januari 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

In het geding na verwijzing dient te worden uitgegaan van de door het Gerechtshof te Amsterdam onder punt 2 van zijn uitspraak vastgestelde, in cassatie niet bestreden, feiten.

Voorts is in het onderhavige geding op grond van de onder 2.2 vermelde schriftelijke uitlatingen en het ter zitting verhandelde, als niet meer in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, nog het volgende komen vast te staan:

3.1. Op 22 mei 2004 stond belanghebbendes auto, met kenteken AA-BB-00 geparkeerd op het marktplein gelegen aan het Lang Gewenst/Naarderstraat te Hilversum. Voormelde locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum aangewezen als een door parkeerapparatuur gereguleerde parkeerplaats, dat wil zeggen een plaats waar – zo al toegestaan – uitsluitend tegen betaling van parkeerbelasting kan worden geparkeerd.

3.2. Tijdens een controle op voormelde datum om 17.57 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat in de auto van belanghebbende geen parkeerkaart of geldige vergunning aanwezig was. Naar aanleiding hiervan is aan belanghebbende de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Na verwijzing is tussen partijen uitsluitend nog in geschil het antwoord op de vraag of de naheffingaanslag parkeerbelastingen terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd en of onvoldoende duidelijk is aangegeven dat op het marktplein Lang Gewenst/Naarderstraat parkeerbelasting is verschuldigd. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend, terwijl de inspecteur deze vragen in tegenovergestelde zin beantwoordt.

4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en van de naheffingsaanslag en subsidiair tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag tot op € 11,80 (€ 1,80 aan belasting en € 10 aan kosten).

5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar voor zover deze de naheffingsaanslag betreft.

Beoordeling van het beroep

6.1. Door belanghebbende is gesteld dat hem, op weg naar, noch bij aankomst op het marktplein Lang Gewenst/Naarderstraat is gebleken dat aldaar parkeerbelasting is verschuldigd. Belanghebbende heeft verder gesteld verkeersborden noch een parkeerautomaat te hebben gezien.

6.2. De Inspecteur, op wie te dezen de last rust aannemelijk te maken dat de verschuldigdheid van parkeerbelasting ter zake van het parkeren op het marktplein Lang Gewenst/Naarderstraat ter plaatse voldoende duidelijk is aangegeven, heeft hiertoe een situatieschets alsmede een aantal recente foto's van (de omgeving van) het marktplein Lang Gewenst/Naarderstraat overgelegd en deze ter zitting nader toegelicht.

6.3. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur – tegenover de andersluidende verklaring van belanghebbende – niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van het parkeren op 22 mei 2004, 17.57 uur, de verschuldigdheid van parkeerbelasting ter plaatse voldoende duidelijk is aangegeven. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat het overgelegde materiaal – zoals door belanghebbende is gesteld en door de Inspecteur is erkend – slechts een beeld geeft van de actuele situatie en geen, althans onvoldoende, inzicht biedt in de situatie ten tijde van het parkeren op 22 mei 2004. De door de Inspecteur ter zitting gegeven verklaring dat in ieder geval op 1 november 2004 de situatie nagenoeg overeen kwam met hetgeen blijkt uit het overgelegde beeldmateriaal, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

6.4. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.

6.5. Overigens merkt het Hof op dat ook indien het Hof de Inspecteur zou volgen in zijn stelling dat ten tijde van het parkeren op 22 mei 2004 de situatie niet anders was dan blijkt uit het overgelegde beeldmateriaal betreffende de actuele situatie, de naheffingsaanslag ten onrechte aan belanghebbende zou zijn opgelegd. Op de foto van de toegang tot het marktplein staat immers een bord waaruit blijkt dat het belanghebbende op het tijdstip van parkeren (een zaterdag, 17.57 uur) niet was toegestaan (al dan niet tegen betaling van parkeerbelasting) te parkeren op het marktplein, hetgeen aan heffing van parkeerbelasting in de weg zou hebben gestaan.

Proceskosten

Blijkens zijn brief van 1 september 2008 maakt belanghebbende aanspraak op vergoeding van € 280 aan kosten voor het inhuren van een waarnemer om bezwaarschriften op te stellen. Belanghebbende heeft echter in de bezwaarfase niet verzocht om vergoeding van de kosten van bezwaar en, voor zover belanghebbende doelt op kosten van het beroep, blijkt niet uit de stukken van het geding dat aan belanghebbende door een derde rechtskundige bijstand is verleend of dat een deskundige aan hem verslag heeft uitgebracht. Nu voorts uit de stukken niet naar voren komt dat belanghebbende aanspraak maakt op vergoeding van andere dan de hiervoor genoemde kosten, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep alsmede de naheffingsaanslag.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, J.W. Savelbergh en P.J.J. Vonk, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 3 maart 2009 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.