Gerechtshof 's-Gravenhage, 27-02-2009, BH7482, BK-07/00378
Gerechtshof 's-Gravenhage, 27-02-2009, BH7482, BK-07/00378
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 27 februari 2009
- Datum publicatie
- 23 maart 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2009:BH7482
- Zaaknummer
- BK-07/00378
Inhoudsindicatie
De Inspecteur verklaart belanghebbende bij een eerste uitspraak op bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk in diens bezwaar tegen een WOZ-beschikking. Een week later doet de Inspecteur opnieuw uitspraak omdat het bezwaar tijdig was ingediend. Daarbij geeft hij te kennen dat de eerste uitspraak is vervallen. Voorts verklaart hij het bezwaar ongegrond. Belanghebbende gaat tegen de tweede uitspraak in beroep. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur slechts één keer uitspraak op een bezwaar kan doen en dat het beroep moet worden geacht (mede) te zijn gericht tegen de eerste uitspraak op bezwaar. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur, en verklaart het bezwaar alsnog ongegrond.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-07/00378
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 27 februari 2009
op het hoger beroep van X te Z tegen de uitspraak van de rechtbank Z van 23 april 2007, nr. WOZ 05/5127, betreffende na te noemen beschikking.
Beschikking, aanslagen, bezwaar en geding voor de rechtbank
1.1 De [heffingsambtenaar van de gemeente Z] (hierna: de Inspecteur) heeft bij beschikking als bedoeld in hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-laan 1 te Z, vastgesteld op € 600.000 per 1 januari 2003 (hierna: de waardepeildatum). Deze beschikking geldt voor het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006.
1.2 Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2005, wegens het gebruik en het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de hiervoor vermelde onroerende zaak, twee aanslagen opgelegd in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Z naar een heffingsmaatstaf van € 600.000.
1.3 Het aanslagbiljet waaruit van de vorenvermelde beschikking en aanslagen blijkt, is gedagtekend 30 april 2005. Bij faxbericht van 10 juni 2005 heeft belanghebbende tegen de vorenvermelde beschikking en aanslagen bezwaar gemaakt.
1.4 Bij drie in een geschrift, gedagtekend 7 september 2005, vervatte uitspraken heeft de Inspecteur belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaren.
1.5 Vervolgens heeft de Inspecteur bij geschrift van 13 september 2005 aan belanghebbende te kennen gegeven dat zijn uitspraken van 7 september 2005 zijn vervallen en dat de beschikking en de aanslagen worden gehandhaafd. Hierbij is overwogen dat de bezwaren kennelijk ongegrond zijn en dat daarom is afgezien van het horen van belanghebbende.
1.6 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur betreffende de beschikking beroep bij de rechtbank ingesteld. In verband hiermee is een griffierecht geheven van € 37. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1 Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 106. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 20 januari 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar is de Inspecteur verschenen. Namens belanghebbende is niemand verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.3 Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 17 december 2008 aan X op het adres b-straat 1 te Y, onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens op 9 februari 2009 door de griffier geraadpleegde informatie van TNT-Post, die in het dossier is gevoegd, is de vorenbedoelde brief op 19 december 2008 op het voormelde adres bezorgd.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:
3.1 Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak plaatselijk bekend a-laan 1 te Z (hierna: de woning). De woning is een eengezinstussenwoning met drie bouwlagen. De begane grond, de eerste verdieping en de tweede verdieping hebben netto vloeroppervlakten van respectievelijk 73 m2, 68 m2 en 55 m2. Het bouwjaar van de woning is 1914. De oppervlakte van het perceel bedraagt 164 m2. De woning is aan een rustige weg en op uitstekende stand gelegen.
3.2 Belanghebbende heeft de woning op 16 februari 2000 gekocht voor € 521.847. Op de woning rust met ingang van 1 oktober 2003 een hypotheek van € 650.000.
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1 Tussen partijen is in geschil of de waarde van de woning bij de bestreden beschikking met € 600.000 te hoog is vastgesteld, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend wordt beantwoord.
4.2 In hoger beroep heeft belanghebbende gesteld dat de waarde van de woning op de waardepeildatum € 444.000 bedroeg. Hij leidt zulks af uit het feit dat de Inspecteur bij een latere beschikking, gedagtekend 28 februari 2007, de waarde van de woning voor het kalenderjaar 2007 heeft vastgesteld op € 537.000 met als waardepeildatum 1 januari 2005. Terugrekenend is hij daarbij uitgegaan van een waardestijging tussen 1 januari 2003 en 1 januari 2005 van ongeveer 10 percent per jaar.
4.3 De Inspecteur houdt vast aan de juistheid van het taxatierapport dat hij in eerste aanleg in het geding heeft gebracht. Hij stelt voorts dat de waarde van de woning per 1 januari 2005 € 635.000 bedroeg en dat de beschikking betreffende het kalenderjaar 2007 onjuist is.
4.4 Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1 Het bezwaarschrift is ingediend binnen zes weken na de dagtekening van het aanslagbiljet, waaruit van de onderwerpelijke beschikking blijkt. Mitsdien is dat tijdig gebeurd.
5.2 Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 7 september 2005, heeft de Inspecteur belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard in het bezwaar. In het briefhoofd is onder meer vermeld: registratienummer bezwaarschrift 00000001.
5.3 Daarna heeft de Inspecteur bij geschrift, gedagtekend 13 september 2005, opnieuw uitspraak gedaan op het vorenvermelde bezwaar. Daarbij heeft hij de beschikking gehandhaafd. Voorts is vermeld dat met deze uitspraak de uitspraak met dagtekening 07 september komt te vervallen. In het briefhoofd is onder meer vermeld: registratienummer bezwaarschrift 00000002.
5.4 In het briefhoofd van het beroepschrift dat belanghebbende op 24 oktober 2005 bij de rechtbank heeft ingediend, is – als kenmerk van de Inspecteur – registratienummer 00000002 vermeld. Het beroep is derhalve in elk geval gericht tegen de tweede uitspraak op het bezwaarschrift. Dit beroep is tijdig ingediend.
5.5 Met de uitspraak van 13 september 2005 heeft de Inspecteur tweemaal beslist op het bezwaarschrift van 10 juni 2005. Hoewel de tweede uitspraak een correctie was van de eerste uitspraak en dit ook voldoende kenbaar was, is in het belastingprocesrecht niet in deze mogelijkheid voorzien. Mitsdien moet de uitspraak van de Inspecteur van 13 september 2005 worden vernietigd.
5.6 In hoger beroep is tussen partijen niet in geschil dat het beroep mede is gericht tegen de eerste uitspraak van de Inspecteur op het bezwaar. Het Hof is, gelijk de Inspecteur te kennen heeft gegeven, van oordeel dat belanghebbende door de tweede uitspraak en de daarbij gegeven aanwijzingen omtrent de mogelijkheid om beroep in te stellen, er redelijkerwijs van uit mocht gaan dat de termijn om een beroepschrift bij de rechtbank in te dienen niet eerder dan zes weken na 13 september 2005 zou eindigen. Voor zover het beroep tegen de uitspraak van 7 september 2005 is gericht, is weliswaar sprake is van een termijnoverschrijding maar gelet op het vorenstaande kan het Hof redelijkerwijs niet oordelen dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest. Niet-ontvankelijkverklaring dient dus achterwege te blijven.
5.7 Nu het bezwaarschrift tijdig was ingediend, kan de eerste uitspraak van de Inspecteur niet in stand blijven.
5.8 Ingevolge artikel 17, eerste en tweede lid van de Wet, moet de waarde van de onroerende zaak worden bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak, in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
5.9 Op de Inspecteur rust de last aannemelijk te maken dat de door hem op € 600.000 vastgestelde waarde van de woning op de waardepeildatum niet te hoog is.
5.10 Het Hof is na afweging van de over en weer door partijen aangevoerde feiten en argumenten en op grond van zijn waardering van de bewijsmiddelen van oordeel dat de Inspecteur, tegenover de betwisting door belanghebbbende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum met € 600.000 niet te hoog is vastgesteld.
5.11 Daarbij heeft het Hof onder meer gelet op het taxatierapport dat de Inspecteur in eerste aanleg in het geding heeft gebracht. Hoewel uit dit rapport niet blijkt dat bij die waardering rekening is gehouden met de door belanghebbende gestelde gebreken, blijkt er naar het oordeel van het Hof wel uit dat aan de woning ten opzichte van de in het rapport vermelde vergelijkingsobjecten, ook naar verhouding een aanzienlijk lagere waarde is toegekend. Het Hof acht het niet aannemelijk, zoals belanghebbende stelt, dat hij de woning voor een veel te hoog bedrag heeft gekocht. Hetgeen belanghebbende in dit verband heeft aangevoerd, acht het Hof in het licht van de betwisting ervan door de Inspecteur, zoals opgenomen in het verweerschrift in hoger beroep, onvoldoende.
5.12 De slotsom is dat de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd, evenals de eerste en de tweede uitspraak van de Inspecteur, en dat het bezwaar ongegrond is.
Proceskosten en griffierecht
6.1 Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Belanghebbende heeft niet te kennen gegeven daar aanspraak op te maken en dit vloeit ook niet voort uit de inhoud van de stukken.
6.2 Wel dient het in eerste aanleg betaalde griffierecht van € 37, alsmede het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 106 aan belanghebbende te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank,
- vernietigt de uitspraak met dagtekening 13 september 2005 van de Inspecteur betreffende de beschikking,
- vernietigt de uitspraak met dagtekening 7 september 2005 van de Inspecteur betreffende de beschikking,
- verklaart belanghebbende ontvankelijk in het bezwaar,
- verklaart het bezwaar ongegrond,
- gelast de gemeente Z de voor deze zaak in beroep en in hoger beroep gestorte griffierechten van in totaal € 143 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.W. Savelbergh, P.J.J. Vonk en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 27 februari 2009 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.