Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 03-03-2009, BH7508, BK-07/00380 en 08/00491

Gerechtshof 's-Gravenhage, 03-03-2009, BH7508, BK-07/00380 en 08/00491

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
3 maart 2009
Datum publicatie
23 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2009:BH7508
Zaaknummer
BK-07/00380 en 08/00491

Inhoudsindicatie

Belanghebbende maakt in hoger beroep aannemelijk dat hij aan het urencriterium voor de zelfstandigenaftrek voldoet.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummers BK-07/00380 en 08/00491

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 3 maart 2009

op het hoger beroep X te Z, tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 3 mei 2007, nummers AWB 06/5446 IB/PVV en AWB 07/2079 IB/PVV, betreffende de na te noemen aan hem opgelegde navorderingsaanslagen.

Aanslagen, navorderingsaanslagen, bezwaren, uitspraken op bezwaar en loop van het geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende zijn door de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Holland-Midden (hierna: de Inspecteur) voor de jaren 2002 en 2003 aanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar belastbare inkomens uit werk en woning van respectievelijk € 22.018 en € 23.494.

1.2. Vervolgens heeft de Inspecteur aan belanghebbende voor die jaren navorderingsaanslagen opgelegd naar belastbare inkomens uit werk en woning van respectievelijk € 31.444 en € 31.579.

1.3. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 20 april 2006 belanghebbendes bezwaarschriften ongegrond verklaard.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 38. De rechtbank heeft bij de in de aanhef vermelde uitspraak de beroepen ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 106. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 20 januari 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1 Belanghebbende is in de jaren 2002 en 2003 in loondienst werkzaam geweest. In die jaren had hij een 40-urige werkweek. Daarnaast dreef hij een onderneming. De ondernemersactiviteiten bestonden uit het beheren van een buurtcentrum in Z. Het buurtcentrum werd onder andere verhuurd voor vergaderingen, verjaardagen en werd verder gebruikt voor soos- en kaartavonden. Belanghebbende is in 2005 gestopt met deze activiteiten.

3.2 Op 7 november 2005 heeft de Inspecteur bij de onderneming van belanghebbende een boekenonderzoek doen uitvoeren. Hiervan is op 16 november een rapport uitgebracht.

3.3 Naar aanleiding van de bevindingen bij het boekenonderzoek heeft de Inspecteur de onderwerpelijke navorderingsaanslagen opgelegd. Daarbij is uitgegaan van belastbare inkomens uit werk en woning die voor 2002 € 9.426 en voor 2003 € 8.085 hoger zijn dan die welke als heffingsmaatstaf voor de onderscheidene definitieve aanslagen hebben gediend.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of voor belanghebbende in de onderhavige jaren de zelfstandigenaftrek geldt, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend wordt beantwoord. Niet in geschil is de door de Inspecteur op het punt van de bedrijfskosten aangebrachte correcties van onderscheidenlijk € 3.068 voor het jaar 2002 en € 1.655 voor het jaar 2003.

4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij in de onderhavige jaren een groter aantal uren aan werkzaamheden voor zijn onderneming heeft besteed dan aan zijn werkzaamheden in dienstbetrekking en dat daarom de zelfstandigenaftrek voor hem geldt. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Van de 52 weken die een jaar telt neemt hij twee keer twee weken vakantie. De overige 48 weken is hij werkzaam in loondienst en drijft hij daarnaast zijn onderneming.

Voor de werkzaamheden die hij in loondienst verricht vertrekt hij ’s morgens om 6.30 uur van zijn woning. De werkzaamheden vangen aan om 7.00 uur en eindigen om 14.15 uur. Belanghebbende vertrekt dan naar huis, waar hij om 14.45 uur arriveert. Hij onderbreekt zijn werkzaamheden niet om te lunchen. Het loon ziet op zowel op de zuivere werktijd als op de reistijd, gemoeid met het woon-werkverkeer.

Het buurtcentrum waarin belanghebbende zijn onderneming drijft is 48 weken per jaar open. De openingstijden zijn: dinsdag, woensdag en donderdag van 19.00 tot 23.00 uur, vrijdag van 19.00 tot 24.00 uur, zaterdag van 09.00 tot 23.00 uur en zondag van 12.00 tot 20.00 uur. Op maandag is het buurtcentrum gesloten. Die dag gebruikt belanghebbende om inkopen te doen voor zijn onderneming. Dat neemt gemiddeld drie uur in beslag. Belanghebbende heeft geen personeel in dienst. Hij is gedurende de openingstijden altijd in het buurtcentrum aanwezig.

4.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende bestreden en stelt zich op het standpunt dat het aantal door belanghebbende aan werkzaamheden voor zijn onderneming bestede uren het aantal door hem in dienstbetrekking gewerkte uren niet overtreft en dat de correctie op de aangifte derhalve terecht is aangebracht. Hij acht het door belanghebbende gestelde aantal voor de onderneming gewerkte uren niet aannemelijk.

Conclusies van partijen

5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot nadere vaststelling van de belastbare inkomens uit werk en woning voor de jaren 2002 en 2003 op respectievelijk € 25.086 en € 25.149.

5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. De zelfstandigenaftrek geldt voor de ondernemer die aan het in artikel 3.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) opgenomen urencriterium voldoet. Onder urencriterium wordt daarbij verstaan, voor zover te dezen van belang, het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1225 uren aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet, indien de tijd die in totaal wordt besteed aan die ondernemingen en het verrichten van werkzaamheden in de zin van de afdelingen 3.3 en 3.4 van de Wet grotendeels wordt besteed aan die ondernemingen.

6.2. Op belanghebbende, die zich beroept op de toepasselijkheid van de zelfstandigenaftrek, rust de last aannemelijk te maken dat hij meer dan de helft van zijn totale arbeidstijd heeft besteed aan werkzaamheden in zijn onderneming.

6.3. Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij, met uitzondering van twee periodes van twee weken in verband met vakantie, de overige 48 weken van het jaar heeft besteed aan de werkzaamheden in dienstbetrekking en zijn onderneming. Uit hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, zoals weergegeven onder 4.2, is af te leiden dat hij gedurende 36,25 uur per gewerkte week aan zijn werkzaamheden voor zijn dienstbetrekking besteedt en dat hij vijf uur per week besteedt aan reistijd. De Inspecteur heeft zulks niet weersproken, zodat het Hof hiervan uitgaat.

6.4. Belanghebbende heeft een overzicht gegeven van de openingstijden van het buurtcentrum. Hij heeft voorts gesteld dat hij gedurende de openingstijden altijd in het buurtcentrum aanwezig is. Voorts heeft hij aangevoerd dat hij drie uur per week besteedt aan het doen van inkopen voor het buurtcentrum en dat hij geen personeel in dienst heeft. Ook deze stellingen heeft de Inspecteur niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd, weersproken, zodat het Hof hetgeen belanghebbende dienaangaande heeft aangevoerd als vaststaand aanmerkt. Belanghebbende heeft daarmee aannemelijk gemaakt dat hij gedurende 48 weken 42 uren per week aan zijn onderneming heeft besteed.

6.5. Gelet op het vorenoverwogene moet de conclusie zijn dat belanghebbende is geslaagd in het leveren van het van hem te verlangen bewijs. Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten en griffierecht

7.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 28 wegens reiskosten voor de procedure voor het Hof en de rechtbank tezamen. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.

7.2. Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 38, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 106 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank,

- vernietigt de uitspraken op bezwaar,

- vermindert de navorderingsaanslag voor het jaar 2002 tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.086,

- vermindert de navorderingsaanslag voor het jaar 2003 tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.149,

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 28, onder aanwijzing van de Staat als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden,

- gelast de Staat aan belanghebbende een bedrag van € 144 aan griffierecht te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door de mrs. P.J.J. Vonk, J.W. Savelbergh en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 3 maart 2009 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.