Gerechtshof 's-Gravenhage, 13-01-2009, BH8602, BK-07/00258
Gerechtshof 's-Gravenhage, 13-01-2009, BH8602, BK-07/00258
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 13 januari 2009
- Datum publicatie
- 27 maart 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2009:BH8602
- Zaaknummer
- BK-07/00258
Inhoudsindicatie
Waarde in het economische verkeer van de woning in goede justitie vastgesteld. De Inspecteur heeft onvoldoende inzicht verschaft in de wjize waarop een verband kan worden gelegd tussen de in de bijlage vermelde verkoopcijfers van de referentieobjecten en de waarde van de woning. In het taxatierapport van belanghebbende staat een waarde die ruim een jaar voor de peildatum tot stand is gekomen en de toegepaste indexering is een minder betrouwbare methode om de waarde te schatten.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-07/00258
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 13 januari 2009
op het hoger beroep van X te Z tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 maart 2007, nr. WOZ 05/5825-BRG, betreffende na te noemen beschikking.
Beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Bij beschikking als bedoeld in hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) heeft de Inspecteur, de heffingsambtenaar van de gemeente Krimpen aan den IJssel, de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Z (hierna: de woning) voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 en naar de waardepeildatum 1 januari 2003 vastgesteld op € 477.000. In het desbetreffende geschrift zijn ook de aanslagen onroerende-zaakbelastingen over het jaar 2005 bekend gemaakt.
1.2. Bij uitspraak op het door belanghebbende tegen de waardebeschikking gemaakte be-zwaar heeft de Inspecteur de beschikking gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak in hoger beroep gekomen bij het Hof. De griffier heeft in verband daarmee van belanghebbende een griffierecht geheven van € 106.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechts-hof van 2 december 2008, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning, een in of omstreeks 1988 gebouwde, aan de a-straat gelegen vrijstaan-de woning.
3.2. De inhoud van de woning is ongeveer 437 m3, de oppervlakte bedraagt ongeveer 335 m2.
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum (hierna: de waarde). De Inspecteur heeft de waarde op € 477.000 vastgesteld, terwijl belanghebbende uiteindelijk een waarde van € 427.000 bepleit.
4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, de uitspraak van de rechtbank en tot het vaststellen van de waarde op € 427.000.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Overwegingen omtrent het geschil
6.1. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet dient de waarde van de woning te worden bepaald op de aan die zaak toe te kennen waarde, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle eigendom in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
6.2. Op de Inspecteur rust bij betwisting de last aannemelijk te maken dat de waarde niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer op de waardepeildatum. Ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde heeft de Inspecteur als bijlage bij het verweerschrift in hoger beroep een stuk genaamd ”Taxatiegegevens a-straat 1” in het geding gebracht, in welke bijlage de waarde van de woning is bepaald op € 477.000 (hierna: de bij-lage). In de bijlage zijn referentieobjecten opgenomen. Een taxatierapport is niet gemaakt.
6.3. Bij de vaststelling van de waarde van de woning heeft de Inspecteur acht geslagen op de verkoopprijzen van de in de bijlage vermelde referentieobjecten.
6.4. Op verzoek van belanghebbende en zijn voormalig echtgenote heeft A Makelaars te Z in het kader van de boedelscheiding tussen de voormalige echtelieden, een taxatierapport voor de woning opgesteld, gedagtekend 11 december 2001. In dat rapport verklaart de taxa-teur dat hij de vrijwillige onderhandse verkoopwaarde van de woning bij eigen gebruik op voormelde datum schat op € 374.368. Belanghebbende en zijn voormalig echtgenote hebben hun boedelverdeling op basis van die waarde tot stand gebracht. Belanghebbende stelt die waarde moet worden verhoogd omdat de perceelgrootte niet 300 m2, zoals in het taxatierap-port staat, maar 335 m2 bedraagt. Op basis daarvan en rekening houdend met een waarde-stijgingspercentage van tien percent per jaar, staat hij een waarde op 1 januari 2003 voor van € 427.000.
6.5. Voorts voert belanghebbende aan dat in de periode 2002 tot en met 2006 sprake is ge-weest van stijgende prijzen voor woningen in de omgeving van de woning. Ter onderbou-wing van die stelling heeft belanghebbende verwezen naar gegevens beschikbaar gesteld door de Waarderingskamer, waaruit blijkt dat de gemiddelde waardestijging tussen 1 januari 2003 en 2005 in Krimpen aan den IJssel 11,6 percent heeft bedragen. In dat licht is niet goed te begrijpen, aldus belanghebbende, dat de Inspecteur de waarde van de woning voor het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2007 en naar de waardepeildatum 1 januari 2005 heeft vastgesteld op een lager bedrag dan het onderhavige tijdvak, te weten € 474.000.
6.6. Naar ’s Hof oordeel heeft de Inspecteur, ook gelet op de gemotiveerde betwisting door belanghebbende van de door de Inspecteur vastgestelde waarde, onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe hij tot de vastgestelde waarde is gekomen. Onvoldoende inzicht is verschaft in de wijze waarop een verband kan worden gelegd tussen de in de bijlage vermelde verkoop-cijfers van de referentieobjecten en de in geding zijnde waarde van de woning. Evenmin is inzichtelijk geworden wat de gevolgen zijn van de verschillen tussen de woning en de refe-rentieobjecten en in hoeverre deze onderlinge verschillen hebben bijgedragen aan en van in-vloed zijn geweest op de uiteindelijk door hem voorgestane waarde. Niet aannemelijk is ge-worden dat, de verschillen tussen de verkoopprijzen van de referentieobjecten en de waarde van de woning in aanmerking nemend, alsmede gelet op de verschillen tussen en de over-eenkomsten met de woning en de referentieobjecten, de waarde van de woning in een juiste verhouding staat tot de verkoopprijzen van de referentieobjecten. Met de door hem overge-legde bijlage, de door hem in eerste aanleg overgelegde Registratiekaart Woningen en Taxa-tieverslag Woningen en hetgeen hij ter zitting heeft toegelicht, is de Inspecteur niet geslaagd in het leveren van het van hem verlangde bewijs. De door hem vastgestelde waarde kan niet als juist worden aanvaard.
6.7. Belanghebbende heeft de door hem voorgestane waarde onderbouwd met het voren-vermelde taxatierapport. De daarin vermelde waarde is ruim een jaar voor de waardepeilda-tum tot stand gekomen. Voorts is de door belanghebbende gehanteerde indexering een min-der betrouwbare methode om de waarde van de woning te schatten. Derhalve is ook de door belanghebbende voorgestane waarde niet aannemelijk geworden.
6.8. Aangezien de door de Inspecteur noch de door belanghebbende voorgestane waarde als juist kan worden aanvaard, bepaalt het Hof die waarde, met inachtneming van al hetgeen partijen hebben aangevoerd, in goede justitie op € 440.000.
Proceskosten en griffierecht
7.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 20 wegens reiskosten en € 140 (8 uren maal € 17,50 per uur) wegens verletkosten, in totaal derhalve op € 160.
7.2. Voorts dient het griffierecht dat belanghebbende heeft betaald ter zake van het beroep (€ 37) en het hoger beroep (€ 106) aan hem te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank,
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,
- wijzigt de beschikking aldus dat de waarde van de onroerende zaak nader wordt vastgesteld op € 440.000,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vast-gesteld op € 160, en wijst de gemeente Krimpen aan den IJssel aan als de rechtsper-soon die deze kosten moet vergoeden,
- gelast de gemeente Krimpen aan den IJssel de ter zake van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierechten, in totaal € 143, aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, .J.W. Savelbergh en J.J.J. Engel, in te-genwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema-van der Koogh. De beslissing is op 13 januari 2009 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daar-bij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.