Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 24-03-2009, BI2892, BK-07/00403-BK-07/00405

Gerechtshof 's-Gravenhage, 24-03-2009, BI2892, BK-07/00403-BK-07/00405

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
24 maart 2009
Datum publicatie
4 mei 2009
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2009:BI2892
Zaaknummer
BK-07/00403-BK-07/00405

Inhoudsindicatie

De navorderingsaanslagen zijn terecht opgelegd. Gesteld noch gebleken is dat de Inspecteur op grond van ervaringen in het verleden of enige andere daartoe aanleiding gevende omstandigheid aan de juistheid of volledigheid van de aangifte had moeten twijfelen. De navorderingsaanslagen zijn tot juiste bedragen opgelegd. De regeling voor het privé-gebruik van ondernemers met een bestelauto is weliswaar ingewikkeld maar ten tijde van het doen van de aangifte was voor deze ondernemers, gelet op de aandacht die hiervoor indertijd in de media bestond, duidelijk dat bijgeteld moest worden. Voor zover de boete betrekking heeft op de verhoging van de omzet en de bijtelling van het privé-gebruik van de telefoon is belanghebbende grove schuld, dit is een in laakbaarheid aan opzet grenzende nalatigheid, te verwijten. In geen van de hiervoor genoemde correcties is sprake van een verdedigbaar standpunt. Het Hof acht voor deze correcties een boete van 25% passend en geboden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummers BK-07/00403 - 00405

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 24 maart 2009

op het hoger beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de recht-bank ’s-Gravenhage van 10 mei 2007, nr. AWB 05/5837, betreffende na te noemen navorde-ringsaanslag over het jaar 2000, en op het hoger beroep van belanghebbende alsmede het hoger beroep van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belas-tingdienst P, tegen de uitspraak van de rechtbank ’s Gravenhage van 10 mei 2007, nr. AWB 05/5835 betreffende na te noemen navorderingsaanslag over het jaar 2001.

Navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen, bezwaren en verloop van het geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 59.268. Vervolgens heeft de Inspecteur aan belanghebbende over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 80.711 (hierna: de navorderingsaanslag over 2000). Te-gelijk met de navorderingsaanslag is aan belanghebbende bij beschikking een boete opge-legd van 25 percent van het bedrag van de navorderingsaanslag, zijnde ƒ 2.986.

1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag over 2000 ge-handhaafd. De vergrijpboete is als gevolg van een administratieve vergissing komen te ver-vallen.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank inge-steld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4. Aan belanghebbende is voorts voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelas-ting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.160. Vervolgens heeft de Inspecteur aan belanghebbende over dat jaar een navor-deringsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.119 (hierna: de navorderingsaanslag over 2001). Tegelijk met de navorderingsaanslag is aan be-langhebbende bij beschikking een boete (hierna: de boetebeschikking) opgelegd van 25 per-cent van het bedrag van de navorderingsaanslag, zijnde € 1.141 (hierna: de boete).

1.5. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorde-ringsaanslag over 2001 en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.6. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank inge-steld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, doch uitsluitend voor zover deze de boetebeschikking betreft, de boetebeschikking gewij-zigd in dier voege dat de boete wordt verminderd tot € 432, bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit, de Inspecteur veroordeeld in de pro-ceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 644, en de Staat der Nederlanden (Ministe-rie van Financiën) aangewezen als degene die dit bedrag aan belanghebbende dient te vol-doen en de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) gelast het door belanghebben-de betaalde griffierecht van € 37 te vergoeden.

Verloop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank ter zake van de navorderings-aanslag over 2000 in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de grif-fier een griffierecht geheven van € 106. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. Beide partijen zijn van de uitspraak van de rechtbank ter zake van de navorderings-aanslag over 2001 in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband met het door belang-hebbende ingestelde hoger beroep is door de griffier een griffierecht van € 106 geheven. Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Ge-rechtshof van 10 februari 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen versche-nen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende drijft sedert 1 januari 2000 in de vorm van een eenmanszaak een on-derneming in installatie- en onderhoudswerkzaamheden. Voordien was belanghebbende ven-noot in de vennootschap onder firma A V.O.F.

3.2. In september 2003 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften in de inkomstenbelasting en de premie volksverze-keringen, de omzetbelasting en de loonbelasting voor de jaren 2000 en 2001. De uitkomsten van dit onderzoek zijn neergelegd in een controlerapport van de Inspecteur van 2 juli 2004.

3.3. In het controlerapport is geconstateerd dat sprake is van een ondeugdelijke admini-stratie, alsmede dat belanghebbende niet aan de bewaarplicht en inlichtingenplicht heeft vol-daan. Voorts zijn voor het onderhavige jaar correcties met betrekking tot - voor zover hier van belang - de onttrekking aan het ondernemingsvermogen van een bestelauto en niet aan-getoonde administratie- en advocaatkosten aangebracht.

3.4. Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn beide navorderingsaanslagen opgelegd. De Inspecteur heeft daarbij de aangegeven winst over het jaar 2000 verhoogd met bijtellin-gen ten bedrage van ƒ 14.623 (onttrekking bestelauto) en ƒ 11.000 (administratie- en advo-caatkosten). De bijtelling ter zake van de [bestelauto-00-00-00] is tussen partijen niet langer in geschil. Voorts heeft de Inspecteur de aangegeven winst over het jaar 2001 verhoogd met bijtellingen ten bedrage van in totaal € 13.943 en heeft hij op het inkomen een bedrag van € 2.984 aan zelfstandigenaftrek in mindering gebracht.

Geschil, standpunten en conclusies van partijen

4.1. In geschil is of de beide navorderingsaanslagen moeten worden vernietigd op de grond dat zij in strijd met artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) zijn opgelegd, hetgeen belanghebbende stelt, doch de Inspecteur bestrijdt.

Indien de beide navorderingsaanslagen in stand blijven is vervolgens in geschil of zij tot de juiste bedragen zijn opgelegd, hetgeen de Inspecteur stelt, doch belanghebbende bestrijdt.

Voorts is in geschil of de boete terecht is verminderd tot op € 432.

4.2. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de hoger beroepen, vernieti-ging van de uitspraken van de rechtbank, de uitspraken op bezwaar, de navorderingsaansla-gen en de boetebeschikking.

4.3. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de hoger beroepen van be-langhebbende en tot handhaving van de boete over de correctie betreffende het privé-gebruik van de bestelbus op 25 percent van de nagevorderde belasting.

4.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken.

Beoordeling van het geschil

Nieuw feit

5.1. Partijen houdt allereerst de vraag verdeeld of de Inspecteur beschikte over een nieuw feit zoals bedoeld in artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.

5.2. Ingevolge artikel 16 AWR kan - voor zover hier van belang - de inspecteur, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte tot een te laag be-drag is vastgesteld, de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering op-leveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwa-der trouw is.

5.3. Een nieuw de navorderingsaanslagen rechtvaardigend feit is aanwezig indien de in-specteur het feit waarop de navorderingsaanslag is gebaseerd, niet kende en redelijkerwijs ook niet behoefde te kennen op het moment waarop de primitieve aanslag vaststelde.

5.4. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat voor ieder van de jaren een nieuw feit ontbreekt aangezien in de toelichting op de jaarrekening over 2000 is uiteengezet welk trans-portmiddel belanghebbende voor de onderneming in 2000 had aangeschaft en omdat op de balans over 2001 en het afschrijvingsoverzicht over dat jaar de transportbus staat vermeld.

5.5. Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat de aangifte dient tot het verstrekken aan de Inspecteur van de voor een juiste aanslagregeling noodzakelijke gegevens. De belasting-plichtige dient de aangifte met de nodige stiptheid en nauwkeurigheid te doen. Dit brengt mee dat de Inspecteur, indien hij niet op grond van ervaringen in het verleden of anderszins reden heeft aan de juistheid van de aangifte te twijfelen, met vertrouwen op de aangifte kan afgaan. Slechts indien er bijzondere omstandigheden zijn die voor de Inspecteur aanleiding moeten zijn aan de juistheid of volledigheid van de aangifte te twijfelen, bestaat er reden voor (nader) onderzoek, voorafgaand aan de oplegging van de aanslag.

5.6. Gesteld noch gebleken is dat de Inspecteur op grond van ervaringen in het verleden of enige andere daartoe aanleiding gevende omstandigheid aan de juistheid of volledigheid van de aangifte had moeten twijfelen. Als zodanige omstandigheid kan de enkele vermelding ”Desinvestering bestelbus [00-00-00]” in de aangifte niet worden aangemerkt. Gelet hierop mocht de Inspecteur met vertrouwen op de juistheid van de aangifte afgaan en bestond voor hem geen reden voorafgaand aan de oplegging van de aanslag (nader) onderzoek in te stel-len. Van een schending van zijn onderzoeksplicht is dan ook geen sprake.

5.7. Naar vaste jurisprudentie kan ter afwering van een met toepassing van artikel 16, eer-ste lid, AWR opgelegde navorderingsaanslag geen beroep worden gedaan op aan de (primi-tieve/definitieve) aanslag ontleend vertrouwen. Derhalve faalt belanghebbendes stelling dat hij aan de omstandigheid dat de aanslag voor 2000 en de aanslag voor 2001 definitief zijn vastgesteld conform de aangifte het vertrouwen kon ontlenen dat de correcties achterwege zouden blijven.

Hoogte navorderingsaanslag 2000

5.8. De Inspecteur heeft de door belanghebbende in 2000 behaalde winst bepaald door het bedrag van de aangegeven winst te verhogen met ƒ 14.623 in verband met de onttrekking van een bestelauto aan het ondernemingsvermogen en ƒ 11.000 in verband met niet aange-toonde administratie- en advocaatkosten. De winstcorrectie van aanvankelijk ƒ 14.623, die later met een bedrag van ƒ 4.180 aan omzetbelasting is verminderd tot ƒ 10.443, is niet lan-ger tussen partijen in geschil. Met betrekking tot het geschil omtrent de post van ƒ 11.000 oordeelt het Hof als volgt.

5.9. Belanghebbende heeft in zijn van de aangifte voor de inkomstenbelasting en de pre-mie volksverzekeringen voor het jaar 2000 deel uitmakende winst- en verliesrekening onder meer kosten opgevoerd wegens administratie-/advieskosten ad ƒ 8.500 en advocaatkosten ad ƒ 2.500. De Inspecteur heeft bij de bepaling van de door belanghebbende behaalde winst geen rekening met deze posten gehouden aangezien de kosten niet met facturen zijn aange-toond en niet is vermeld hoe de afboekingen zijn verlopen.

5.10. Eerst ter zitting in hoger beroep heeft belanghebbende verklaard dat de twee aan [A] V.O.F. gerichte facturen met dagtekening 21 januari 2000 en 17 maart 2000 die in eerste aanleg in het geding zijn gebracht en afkomstig zijn uit de administratie van de gemachtigde van belanghebbende, niet zien op de onderhavige post. De post moet worden gezien als een transitorische post in verband met werkzaamheden van de gemachtigde over het jaar 2000, die in het jaar 2003 zijn gedeclareerd.

5.11. De Inspecteur stelt zich dienaangaande op het standpunt dat belanghebbende geen fei-ten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan er een reden is de onderhavige transitorische post op de balans ultimo 2000 op te nemen. Bovendien heeft belanghebbende nimmer afschriften van facturen getoond die op deze transitorische post betrekking hebben. Evenmin zijn daarop betrekking hebbende betalingsbewijzen getoond.

5.12. Het Hof volgt de Inspecteur in zijn betoog. Belanghebbende heeft geen feiten en om-standigheden gesteld die kunnen leiden tot de gevolgtrekking dat ter zake van administratie-, advies- en advocaatkosten een bedrag van ƒ 11.000 ten laste van de winst over het jaar 2000 dient te worden gebracht.

5.13. De navorderingsaanslag over 2000 is gezien het vorenstaande terecht en niet tot een te hoog bedrag opgelegd.

Hoogte navorderingsaanslag 2001

5.14. De Inspecteur heeft de door belanghebbende in 2001 behaalde winst bepaald door de aangegeven winst onder meer te verhogen met de volgende in geschil zijnde posten: € 4.787 in verband met een hogere omzet, € 8.066 in verband met privé-gebruik van een auto en € 324 in verband met privé-gebruik van een telefoon.

5.15. Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet erin is geslaagd aan te tonen dat de door Inspecteur in aanmerking genomen verhoging van de omzet met € 4.787 op een onredelijke schatting berust. De in paragraaf 4.1.1 van het controlerapport van 2 juli 2004 genoemde omzetcorrecties, waarop de Inspecteur belanghebbende in de naar aanlei-ding van het bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag 2001 aan belanghebbende toege-zonden brief van 17 juni 2005 heeft gewezen, acht het Hof aannemelijk. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat belanghebbende tegen de berekening van de omzetcorrectie niets heeft aangevoerd.

5.16. Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat de correctie wegens privé-gebruik van de auto terecht en niet tot een te hoog bedrag is toegepast. Het hof acht de zienswijze van de rechtbank en de gronden waarop deze zienswijze berust, juist en maakt deze tot de zijne.

5.17. Belanghebbende heeft met betrekking tot het privé-gebruik van de telefoon geen fei-ten en omstandigheden aangevoerd die kunnen leiden tot het oordeel dat de Inspecteur dien-aangaande een te hoog bedrag tot de winst heeft gerekend. Daarbij neemt het Hof, evenals de rechtbank, in aanmerking dat belanghebbende zijn stelling dat de abonnementskosten niet € 324 maar € 125 bedragen, niet heeft onderbouwd.

5.18. De navorderingsaanslag over 2001 is gezien het vorenstaande terecht en niet tot een te hoog bedrag vastgesteld.

Het hoger beroep van de Inspecteur ter zake van de boete

5.19. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur, op wie in deze de bewijslast rust, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende dermate lichtvaardig heeft gehandeld dat het aan zijn grove schuld is te wijten dat, als gevolg van het niet in de aangifte opnemen van het privé-gebruik van de bestelauto, te weinig belasting is geheven. De regeling voor het privé-gebruik van ondernemers met een bestelauto is weliswaar ingewikkeld maar ten tijde van het doen van de aangifte was voor deze ondernemers, gelet op de aandacht die hiervoor – zoals de Inspecteur terecht naar voren heeft gebracht – indertijd in de media bestond, duidelijk dat bijgeteld moest worden.

Voor zover de boete betrekking heeft op de verhoging van de omzet en de bijtelling van het privé-gebruik van de telefoon is het Hof met de rechtbank van oordeel dat belanghebbende grove schuld, dit is een in laakbaarheid aan opzet grenzende nalatigheid, is te verwijten. In geen van de hiervoor genoemde correcties is sprake van een verdedigbaar standpunt. Het Hof acht voor deze correcties een boete van 25 percent van de nagevorderde belasting pas-send en geboden.

Sedert de aankondiging van de boete in het controlerapport van 2 juli 2004 tot aan de dag van de uitspraak van de rechtbank zijn meer dan twee jaar verstreken. Nu uit de gedingstuk-ken niet blijkt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die een zo lange duur van de be-rechting van de zaak voor de rechtbank rechtvaardigen, heeft de berechting niet plaatsge-vonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, lid 1, EVRM. Het Hof zal de boete verminderen met 10 percent tot € 1.026.

5.20. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep van de Inspecteur gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Evenmin acht het Hof termen aanwezig om de door de door de rechtbank uitgesproken proceskostenver-oordeling ter zake van de navorderingsaanslag over 2001 te matigen.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- bevestigt de uitspraken van de rechtbank inzake de navorderingsaanslag over 2000 en 2001;

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de boe-tebeschikking over het jaar 2001 en

- wijzigt die beschikking aldus dat de boete nader wordt bepaald op € 1.026.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.W. baron van Knobelsdorff en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 24 maart 2009 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingka-mer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden ver-zocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.