Gerechtshof 's-Gravenhage, 17-04-2009, BI5978, BK-08/00275
Gerechtshof 's-Gravenhage, 17-04-2009, BI5978, BK-08/00275
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 17 april 2009
- Datum publicatie
- 2 juni 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2009:BI5978
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BL3613, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK-08/00275
Inhoudsindicatie
In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag tot een juist bedrag is vastgesteld. Tevens is in geschil of de verzuimboete naar het juiste bedrag is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend, de Inspecteur beantwoordt ze in tegenovergestelde zin.
Belanghebbende heeft zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat de aanslag niet in overeenstemming met de ingediende aangifte is vastgesteld. Voorts heeft hij gesteld dat sprake is van een wanverhouding tussen de ernst van het verzuim en de hoogte van de verzuimboete van € 794, nu de inlevertermijn met niet meer dan vier weken is overschreden. Een boete van meer dan € 500 ligt dan niet in de rede.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
nummer BK-08/00275
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 17 april 2009
op het hoger beroep van [Belanghebbende] te [Z] (hierna: belanghebbende ) tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 mei 2008, nummer AWB 07/1913 IB/PVV, betreffende de hierna vermelde aanslag en boetebeschikking.
1. Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 30 augustus 2006 ambtshalve een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2004 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.944. Voorts heeft de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Holland-Midden, tegelijk met de aanslag bij beschikking een verzuimboete van € 1.134 opgelegd.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag en de boetebeschikking bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij twee in één geschrift vervatte uitspraken de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.579 en de boete gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op de verzuimboete vernietigd, de verzuimboete verminderd tot op € 794 en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van de uitspraak op bezwaar betreffende de verzuimboete, en de Staat gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van
€ 39 te vergoeden.
2. Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De griffier heeft een bedrag van € 107 aan griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van
6 maart 2009. Daar is de Inspecteur wel, doch belanghebbende niet verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 10 februari 2009 aan belanghebbende op het adres [a-straat 1], [xxxx XX Z], onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens door de griffier bij TNT Post ingewonnen informatie is de vorenbedoelde brief op 11 februari 2009 op het voormelde adres uitgereikt. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is voor de jaren 1996 tot en met 2001 jaarlijks uitgenodigd tot het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. Daartoe zijn aangiftebiljetten aan hem uitgereikt. Geen van de uitgereikte biljetten is binnen de in de aanmaning gestelde termijn door de Inspecteur ontvangen. Aan belanghebbende zijn als gevolg van deze verzuimen telkens verzuimboetes opgelegd, met uitzondering van het jaar 1997.
3.2. Over het jaar 2002 heeft belanghebbende geen aangiftebiljet ontvangen. Dat is gebaseerd op de ambtshalve opgelegde nihilaanslagen in het verleden. Belanghebbende heeft evenmin op eigen initiatief aangifte gedaan.
3.3. Voor het jaar 2003 en volgende heeft de Inspecteur belanghebbende wederom uitgenodigd tot het doen van aangifte wegens een door hem ingediend verzoek om een voorlopige teruggaaf. Dit omdat belanghebbende een eigen woning heeft gekocht. De aangifte voor het jaar 2003 is buiten de gestelde termijn, doch binnen de in de aanmaning gestelde termijn ingediend. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een verzuim.
3.4. Belanghebbende is voor het jaar 2004 wederom uitgenodigd tot het doen van aangifte. De aangifte diende uiterlijk 1 april 2005 te zijn ontvangen. Nadat deze termijn was verstreken zonder dat de Inspecteur de aangifte had ontvangen, is aan belanghebbende op 1 september 2005 een aanmaning verzonden met als reactietermijn 1 oktober 2005. In deze aanmaning is hem meegedeeld dat het niet-inleveren binnen de termijn wordt aangemerkt als een verzuim. Op 1 oktober 2005 heeft de Inspecteur vastgesteld dat de aangifte niet was ontvangen. De Inspecteur heeft met dagtekening 30 augustus 2006 ambtshalve de onderwerpelijke aanslag vastgesteld. Gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over het onderhavige jaar heeft de Inspecteur een boetebeschikking genomen, gebaseerd op een vijfde verzuim.
3.5. Het door belanghebbende in de bezwaarfase ingediende kopie van het aangiftebiljet is op 30 oktober 2005 ondertekend. Op het bezwaar van belanghebbende is de aanslag verminderd in overeenstemming met de in het kopieaangiftebiljet vermelde gegevens.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag tot een juist bedrag is vastgesteld. Tevens is in geschil of de verzuimboete naar het juiste bedrag is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend, de Inspecteur beantwoordt ze in tegenovergestelde zin.
4.2. Belanghebbende heeft zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat de aanslag niet in overeenstemming met de ingediende aangifte is vastgesteld. Voorts heeft hij gesteld dat sprake is van een wanverhouding tussen de ernst van het verzuim en de hoogte van de verzuimboete van € 794, nu de inlevertermijn met niet meer dan vier weken is overschreden. Een boete van meer dan € 500 ligt dan niet in de rede.
4.3. De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden.
4.4. Voor een nadere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen wordt verwezen naar de gedingstukken.
5. Conclusies van partijen
5.1. Belanghebbende heeft de uitspraak van de rechtbank bestreden, maar daarbij geen cijfermatige standpunten ingenomen.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot verwerping van het hoger beroep.
6. Beoordeling van het hoger beroep
6.1. Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft gegeven betreffende de hoogte van het belastbare inkomen uit werk en woning en de daarbij in aanmerking genomen loonheffing. Tevens heeft dit te gelden voor de hoogte van de verzuimboete die, in navolging van het nadere standpunt van de Inspecteur, door de rechtbank is vastgesteld. Ter toelichting merkt het Hof nog het volgende op. Voor een verzuimboete wegens niet-tijdige aangifte is geen ruimte indien de aanmaning belanghebbende niet zou hebben bereikt. Belanghebbende heeft dienaangaande niets gesteld noch is dat anderszins gebleken (vgl. HR 15 december 2006, nr. 41.882). De Inspecteur heeft zich met juistheid op het standpunt gesteld dat te dezen beslissend is dat sprake is van een reeks van verzuimen en niet slechts van het te laat doen van aangifte over het onderwerpelijke jaar. Er is sprake van een vierde verzuim, nadat al voor de jaren 1999, 2000 en 2001 verzuimboetes zijn opgelegd. De Inspecteur heeft met de door hem overgelegde bescheiden de feiten en omstandigheden van zijn standpunt voldoende aannemelijk gemaakt. Er is geen sprake van disproportionaliteit; ook is geen sprake van boeten betreffende verschillende heffingen Voorts heeft belanghebbende het aantal verzuimen niet bestreden. Ook overigens acht het Hof dat aantal verzuimen door de Inspecteur aannemelijk gemaakt.
6.2. Het Hof merkt nog op dat in paragraaf 21, vierde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: het BBBB) een onderscheid wordt gemaakt tussen (definitieve) aanslagen naar een te betalen respectievelijk een te ontvangen bedrag, hetgeen doorwerkt in de hoogte van de verzuimboete. Voor het jaar 2004 heeft belanghebbende een te hoge voorlopige teruggaaf in de loop van het kalenderjaar ontvangen. Daar is een definitieve aanslag naar een te betalen bedrag uit voortgevloeid. Bij het toepassen van het BBBB dient daarvan dan ook te worden uitgegaan. Het Hof acht dit een juiste uitleg van het voormelde besluit en overigens niet in strijd met het recht.
6.3. Met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd zijn geen feiten of omstandigheden komen vast te staan - noch zijn deze aan het Hof gebleken - welke het oordeel kunnen schragen dat de verzuimboete ten onrechte dan wel tot een te hoog bedrag is opgelegd. Het Hof acht de boete passend en geboden.
6.4. Gelet op het vorenoverwogene dient te worden beslist als hierna is vermeld.
7. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten.
8. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.T. Sanders, U.E. Tromp en B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 17 april 2009 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.