Gerechtshof 's-Gravenhage, 26-06-2009, BJ1263, BK-08/00179
Gerechtshof 's-Gravenhage, 26-06-2009, BJ1263, BK-08/00179
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 26 juni 2009
- Datum publicatie
- 1 juli 2009
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ1263
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BN8086, Niet ontvankelijk
- Zaaknummer
- BK-08/00179
Inhoudsindicatie
Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat zij de woning niet alleen voor kamerverhuur gebruikte doch ook zelf bewoonde. Daarom is geen eigenwoningrente aftrekbaar.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-08/00179
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer d.d. 26 juni 2009
op het hoger beroep van X te Z tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 28 maart 2008, nr. AWB 05/9293, betreffende na te noemen aanslag.
Beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.695.
1.2. Bij uitspraak van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Haaglanden (hierna: de Inspecteur) heeft deze belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 37. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffiereen griffierecht geheven van € 107. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 4 juni 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen.
2.3. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft belanghebbende, conform de op de zitting gemaakte afspraak, nog een stuk, gedagtekend 17 juni 2009, ingezonden, welk stuk het Hof rekent tot de stukken van het geding, waarop het Hof acht heeft geslagen.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting in hoger beroep verhandelde, kan in hoger beroep worden uitgegaan van de feiten die de rechtbank in onderdeel 2 van de bestreden uitspraak heeft vastgesteld. Voorts is in hoger beroep op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, nog het volgende komen vast te staan.
3.1. Belanghebbende en haar echtgenoot hebben bij brief van 21 mei 2001 van hun advocaat, mr. P, bezwaar gemaakt tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van Z, waarbij zij en haar echtgenoot is gelast het gebruik van het perceel astraat 1 te Z (hierna: de woning) als kamerverhuurbedrijf voor 1 juni 2001 te beëindigen, of zelf de woning te betrekken. In de aanvulling op dit bezwaarschrift, gedagtekend 22 mei 2001, is vermeld:
”1. Cliënten zijn in gemeenschap van goederen getrouwd, en beiden woonachtig aan [adres] (…).
2. (…) Cliënten hebben op 29 oktober 1996 (…) gekocht het appartementsrecht (…) 1e en 2e verdieping woning (…) a-straat 1 te Z. Voornoemde woning is bij notariële akte van 16 december 1996 aan cliënten geleverd.
3. De woning aan de a-straat 1 werd door de vorige eigenaar kamergewijs verhuurd, doch is leeg en ontruimd aan cliënten opgeleverd. Cliënten hebben vervolgens opnieuw de woning kamergewijs verhuurd aan een drie- tot viertal huurders zonder de woning zelf te bewonen.
(…)
18. (…) X was op 11 maart 1999 niet woonachtig in de woning en is nimmer in de woning woonachtig geweest (…)”.
3.2. In een Advies aan burgemeester en wethouders van de Adviescommissie bezwaarschriften, gedagtekend 8 januari 2002, kenmerk [nummer], is op bladzijde 7, laatste alinea vermeld:
”Daarbij overweegt de commissie nog dat uit de overgelegde stukken en hetgeen op de hoorzitting naar voren is gebracht, is gebleken dat reclamanten de woning hebben gekocht met de intentie de onzelfstandige bewoning voort te zetten (…)”.
3.3. In een brief van 17 oktober 2008 heeft de Dienst Stedelijke Ontwikkeling van de Gemeente Z aan de Inspecteur medegedeeld:
”Hierbij de stukken waaruit de kwestie van wel/niet bewonen van a-straat 1 wordt behandeld. Na juli 2001 is op 18 februari 2004 een controle geweest in het pand. Hieruit bleek dat het pand door 4 personen (geen eigenaar tussen de bewoners) werd bewoond. Na deze controle is een toestemming verleend voor het exploiteren van a-straat 1 als kamerverhuurbedrijf.”
Omschrijving geschil, standpunten en conclusies van partijen
4.1. In hoger beroep is in geschil of de woning voor belanghebbende in het onderhavige jaar kan worden aangemerkt als een eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het antwoord op deze vraag is met name van belang voor de aftrekbaarheid van de op de hypothecaire lening betaalde rente. De hoogte van de door de Inspecteur aangebrachte correcties als zodanig is niet in geschil.
4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij gedurende het jaar 2003 regelmatig in het pand verbleef en dat de woning als een eigen woning in vorenbedoelde zin kan worden aangemerkt. Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van € 27.198.
4.3. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende in het jaar 2003 in de woning heeft gewoond. Zij concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1. Ingevolge artikel 3.120 van de Wet IB 2001 zijn de renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, aftrekbare kosten indien deze zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning.
5.2. Artikel 3.111, lid 1 van de Wet IB 2001 luidt, voor zover hiervan belang:
”1. In deze afdeling (...) wordt verstaan onder eigen woning: een gebouw (...) voor zover dat, anders dan ten behoeve van een onderneming, de belastingplichtige of personen die tot zijn huishouden behoren anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat (...).”
5.3. De definitie van de eigen woning in artikel 3.111, eerste lid, Wet IB 2001 is in de memorie van toelichting als volgt toegelicht:
”Een eigen woning moet de belastingplichtige of personen die tot zijn huishouden behoren "anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staan". Met dit begrip wordt gedoeld op een voor duurzaam eigen gebruik bestemde woning welke overeenkomstig deze bestemming de belastingplichtige ter beschikking staat en niet in vrij opleverbare staat is te verkopen dan nadat de belastingplichtige op een andere wijze in zijn woonbehoefte heeft voorzien.
5.4 Belanghebbende stelt dat de hypotheekrente met betrekking tot de woning aftrekbaar dient te zijn. Derhalve rust op haar de bewijslast van de aftrekbaarheid daarvan. Deze bewijslast houdt concreet in dat belanghebbende de feiten dient te stellen en, voor zover deze door de Inspecteur worden bestreden, aannemelijk dient te maken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de woning haar in 2003 als eigen woning ter beschikking heeft gestaan.
5.5. Volgens de hiervoor aangehaalde brief van belanghebbendes advocaat van 29 mei 2001 is de woning eind 1996 gekocht en is deze kamergewijs verhuurd aan een drie- tot viertal huurders zonder dat belanghebbende de woning zelf bewoonde. De woning stond belanghebbende (of personen die tot haar huishouden behoren) in ieder geval tot 29 mei 2001 dus niet als hoofdverblijf ter beschikking.
5.6. Voorts blijkt uit voormeld Advies van 8 januari 2002 dat uit de overgelegde stukken en hetgeen op de hoorzitting naar voren is gebracht, is gebleken dat belanghebbende en haar echtgenoot de woning hebben gekocht met de intentie de onzelfstandige bewoning voort te zetten.
5.7. Ten slotte blijkt uit de voormelde brief van 17 oktober 2008 dat op 18 februari 2004 een controle is geweest in het pand, waarbij is geconstateerd dat het pand door vier personen werd bewoond, en dat onder die vier personen zich niet belanghebbende bevond.
5.8. Belanghebbende heeft geen feiten en/of omstandigheden gesteld, en die zijn ook niet anderszins gebleken, die zouden kunnen leiden tot het oordeel dat de woning haar in het onderhavige jaar anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking stond.
5.9. Het vorenoverwogene brengt mee dat het hoger beroep ongegrond is.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.T. Sanders en B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 26 juni 2009 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.