Gerechtshof 's-Gravenhage, 09-01-2009, BJ1563, BK-8/00004
Gerechtshof 's-Gravenhage, 09-01-2009, BJ1563, BK-8/00004
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 9 januari 2009
- Datum publicatie
- 6 juli 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ1563
- Zaaknummer
- BK-8/00004
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft een lichte bouwvergunning aangevraagd voor het oprichten van een erfafscheiding rondom de [A] (een grote stadstuin) gelegen aan [a-straat 1] te [Z]. Bij aanslag heeft de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van
€ 625 aan leges in rekening gebracht ter zake van het in behandeling nemen van de aanvraag.
Aan belanghebbende is tevens een bedrag van € 1.004,85 aan leges in rekening gebracht ter zake van een vrijstellingsprocedure ex artikel 19, lid 3, van de Wet op de ruimtelijke ordening, die betrekking heeft op de bouwvergunningaanvraag. De lichte bouwvergunning, in combinatie met de vrijstelling, is verleend.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil het antwoord op de vraag of het tarief voor het in behandeling nemen van de onderhavige lichte bouwaanvraag ten onrechte is verhoogd met een bedrag van € 1.004,85 op basis van het bepaalde in 5.8 en 5.8.3 van de Tarieventabel, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend wordt beantwoord.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
nummer BK-08/00004
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 9 januari 2009
op het hoger beroep van [belanghebbende] te [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank
’s-Gravenhage van 5 december 2007, nummer AWB 07/2364 LEGGW, betreffende na te noemen heffing van leges.
1. Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende zijn wegens het in behandeling nemen van een aanvraag van een lichte bouwvergunning bij als aanslag aangeduide schriftelijke kennisgeving (hierna aan te duiden als: de aanslag) van 8 december 2006 door de heffingsambtenaar van de gemeente Delft (hierna: de Inspecteur) leges geheven ten bedrage van in totaal € 1.629,85 (leges bouwvergunning ad € 625 en leges vrijstellingsprocedure ex artikel 19, lid 3, van de Wet op de ruimtelijke ordening ad € 1.004,85)
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
2. Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 106.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van
7 november 2008, gehouden te Den Haag. Daar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
3. Verordening
De raad van de gemeente Delft heeft in zijn openbare vergadering van 24 november 2005 de Legesverordening gemeente Delft 2006 (hierna: de Verordening) vastgesteld. Blijkens de inhoud van de gedingstukken is de Verordening op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt. De Tarieventabel behorende bij de Verordening behoort tot de gedingstukken.
4. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
4.1. Belanghebbende heeft een lichte bouwvergunning aangevraagd voor het oprichten van een erfafscheiding rondom de [A] (een grote stadstuin) gelegen aan [a-straat 1] te [Z]. Bij aanslag heeft de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 625 aan leges in rekening gebracht ter zake van het in behandeling nemen van de aanvraag.
4.2. Aan belanghebbende is tevens een bedrag van € 1.004,85 aan leges in rekening gebracht ter zake van een vrijstellingsprocedure ex artikel 19, lid 3, van de Wet op de ruimtelijke ordening, die betrekking heeft op de bouwvergunningaanvraag.
4.3. De lichte bouwvergunning, in combinatie met de vrijstelling, is verleend.
4.4. In de Tarieventabel behorende bij de Legesverordening gemeente Delft 2006 is onder meer het volgende vermeld:
”5.8 Vergunning met toepassing van art. 19 lid 1, 2, 3, of 4 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening
Ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning, waarop alleen positief kan worden beschikt na vrijstelling op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, wordt het tarief als bedoeld in 5.2 voor de te volgen procedure conform:
(…)
5.8.3 lid 3 van artikel 19 RO, voor een bouwwerk van geringe omvang in een bestemmingsplan jonger dan 10 jaar, zonder specifieke ‘verklaring van geen bezwaar’ vooraf van Ged. Staten, verhoogd met: € 1.004,85”
5. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
5.1. Tussen partijen is uitsluitend in geschil het antwoord op de vraag of het tarief voor het in behandeling nemen van de onderhavige lichte bouwaanvraag ten onrechte is verhoogd met een bedrag van € 1.004,85 op basis van het bepaalde in 5.8 en 5.8.3 van de Tarieventabel, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend wordt beantwoord.
5.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
6. Conclusies van partijen
6.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vermindering van de aanslag tot op een bedrag van € 625.
6.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
7. Beoordeling van het hoger beroep
7.1. Het Hof stelt voorop dat de bewijslast te dezen op de Inspecteur rust. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd dan wel, tegenover de gemotiveerde betwisting ervan door belanghebbende, aannemelijk heeft gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning waarop alleen positief kan worden beschikt na vrijstelling op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
7.2. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat al hetgeen de Inspecteur aan gegevens heeft verstrekt ontoereikend is om tot het oordeel te komen dat de bouw van de erfafscheiding zo zeer in strijd is met de bepalingen van het vigerende bestemmingsplan, dat alleen in combinatie met een vrijstelling de lichte bouwvergunning kan worden verleend. De enkele omstandigheid dat in dit geval een vrijstelling is verleend, is onvoldoende om anders te oordelen, nog daar-gelaten dat de Inspecteur heeft nagelaten in de onderhavige procedure de aan het verlenen van die vrijstelling ten grondslag liggende juridische en feitelijke informatie te overleggen. Daarbij komt dat de door belanghebbende in beroep en hoger beroep naar voren gebrachte feitelijke gegevens omtrent de nieuwe erfafscheiding erop wijzen dat een vrijstelling voor het verkrijgen van een bouwvergunning niet nodig is.
7.3. Gelet daarop is het Hof van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat de vrijstellingsprocedure niet had behoeven te worden doorlopen en dat het daarop betrekking hebbende bedrag ten onrechte in rekening is gebracht.
7.4. Het vorenoverwogene voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep gegrond is. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.
8. Proceskosten en griffierecht
8.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 1.288 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de rechtbank en voor het Hof (4 punten à € 322 x 1 (gewicht van de zaak)). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
8.2. Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 39, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 106 te worden vergoed.
9. Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot op een bedrag van € 625;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.288, onder aanwijzing van de gemeente Delft als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden; en
- gelast de gemeente Delft aan belanghebbende een bedrag van in totaal € 145 aan griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 9 januari 2009 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.