Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 26-06-2009, BJ2888, BK-08/00335

Gerechtshof 's-Gravenhage, 26-06-2009, BJ2888, BK-08/00335

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
26 juni 2009
Datum publicatie
16 juli 2009
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ2888
Formele relaties
Zaaknummer
BK-08/00335

Inhoudsindicatie

Wegens termijnoverschrijding is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De termijnoverschrijding in niet verschoonbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-08/00335

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 26 juni 2009

op het hoger beroep van X te Z tegen de uitspraak van de rechtbank ?s-Gravenhage van 8 juli 2008, nummer AWB 06/10034 IW, op het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Ontvanger, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/P, kantoor Q, betreffende de na te noemen beschikking inzake aansprakelijkstelling.

1. Aansprakelijkstelling, bezwaar en geding voor de rechtbank

1.1. Bij beschikking, gedagtekend 29 april 2004, is belanghebbende voor € 303.773 (in welk bedrag een boete van € 97.166, invorderingsrente van € 873 en kosten van € 10.340 zijn begrepen) aansprakelijk gesteld ter zake van een niet-betaalde naheffingsaanslag in de loonbelasting en premie volksverzekeringen met dagtekening 25 februari 2004 over het jaar 2001 ten name van Stichting A (hierna te noemen: A) te Z.

1.2. Bij de uitspraak op het door belanghebbende tegen de beschikking inzake aansprakelijkstelling gemaakte bezwaar, heeft de Ontvanger het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. In verband daarmee is door de griffier van de rechtbank een griffierecht geheven van € 38.

1.4. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.

2. Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De griffier heeft in verband daarmee van belanghebbende een griffierecht geheven van € 107.

2.2. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 17 juni 2009, gehouden te Den Haag. Daar zijn beide partijen verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Verweerder heeft de beschikking aansprakelijkstelling bekendgemaakt door toezending als aangetekend stuk. Belanghebbende heeft op 28 april 2004 persoonlijk getekend voor ontvangst.

3.2. In de brief van de Ontvanger van 10 mei 2007 is - voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:

‘Mocht u alsnog in beroep in willen komen tegen de uitspraak op het bezwaar op grond van het feit dat u het niet eens bent met de niet-ontvankelijk verklaring, dan ben ik gaarne bereid om mee te werken aan ontvankelijkverklaring van het beroep op grond van artikel 6 lid 11 Algemene Wet Bestuursrecht.’

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Ontvanger beantwoordt deze vraag bevestigend. Indien het Hof van oordeel is dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, dan is in geschil of belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld voor een bedrag van € 303.773.

4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof verder naar de gedingstukken. Partijen hebben hun standpunten ter zitting toegelicht.

5. Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot ontvankelijkverklaring van het bezwaar en tot vernietiging van de beschikking.

5.2. De Ontvanger concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

6. Overwegingen omtrent het geschil

6.1. Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt.

6.2. Artikel 22j, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt dat de termijn voor het instellen van bezwaar aanvangt met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking.

6.3. In het onderhavige geval is de dagtekening van de beschikking 29 april 2004. Belanghebbende heeft deze beschikking reeds ontvangen op 28 april 2004. De termijn voor het indienen van bezwaar begon in dit geval op 30 april 2004 en eindigde met 10 juni 2004.

6.4. Belanghebbende heeft bij brief van 30 oktober 2006 bezwaar ingediend tegen de beschikking. Dit bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend. Een niet tijdig ingediend bezwaarschrift brengt in beginsel mee dat het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard.

6.5. Artikel 6:11 Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

6.6. In het onderhavige geval beroept belanghebbende zich erop dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Hij stelt met name dat hij zich feitelijk niet met het bestuur van A bezighield, geen bevoegdheden had en onder invloed stond van B. Hij heeft alle zaken met betrekking tot de beschikking overgelaten aan B. Deze heeft een onjuiste voorstelling van zaken gegeven met betrekking tot de beschikking en daarom kan er niet van worden uitgegaan dat belanghebbende kennis heeft genomen van de beschikking in de zin dat hij begreep wat deze inhield.

Voorts is belanghebbende van mening dat aan de brief van de Ontvanger van 10 mei 2007 het vertrouwen ontleend kan worden dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Ook is belanghebbende van mening dat de uitspraak van de rechtbank in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel.

6.7. Het door belanghebbende aangevoerde leidt het Hof niet tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Belanghebbende heeft immers de beschikking persoonlijk ontvangen en daarin is een rechtsmiddelverwijzing opgenomen, waaruit hij had kunnen afleiden dat hij binnen zes weken bezwaar kon maken. Of hij al dan niet feitelijk bestuurder was, is in het kader van de ontvankelijkheid van zijn bezwaar niet van belang. Ook al zou belanghebbende (feitelijk) geen bestuurder zijn, dan nog diende hij tijdig bezwaar te maken tegen de aan hem gerichte beschikking. In beginsel draagt belanghebbende zelf verantwoordelijkheid voor het tijdig indienen van een bezwaarschrift.

Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet meer in staat was om zelf tijdig een bezwaarschrift in te dienen.

De beslissing van belanghebbende de beschikking aan B te geven en het aan hem over te laten voor hem alles ‘op te lossen’, brengt dan ook geen verschoonbare termijnoverschrijding mee.

6.8. Ter zitting beroept belanghebbende zich erop dat er telefonisch contact is geweest met de Ontvanger eind 2005. Dit leidt evenmin tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, nu de wet niet voorziet in de mogelijkheid telefonisch bezwaar in te dienen en dit telefonisch onderhoud bovendien heeft plaatsgevonden ver buiten de termijn voor het indienen van bezwaar. Ook aan de brief van de Ontvanger van 10 mei 2007 kan geen gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, nu de dagtekening van deze brief geruime tijd na het einde van de zesweken termijn voor het indienen van bezwaar is gelegen en van verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding slechts sprake kan zijn als een bijzondere omstandigheid zich voordoet binnen de bezwaartermijn. Bovendien wordt in de brief enkel verwezen naar de ontvankelijkheid van het beroep en niet naar de ontvankelijkheid van het bezwaar, zodat ook daarom hier niet uit kan worden afgeleid dat de Ontvanger van oordeel is dat met betrekking tot het te laat indienen van het bezwaarschrift sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

6.9. Alle overige standpunten die belanghebbende inneemt in het beroepschrift leiden het Hof niet tot een ander oordeel, omdat deze geen betrekking hebben op de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.

7. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

8. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.T. Sanders, B. van Walderveen en E.M. Vrouwenvelder in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.H.R. Massmann. De beslissing is op 26 juni 2009 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

5

nummer BK-08/00335

uitspraak