Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 21-07-2009, BJ4149, BK-08/00028

Gerechtshof 's-Gravenhage, 21-07-2009, BJ4149, BK-08/00028

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
21 juli 2009
Datum publicatie
29 juli 2009
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ4149
Formele relaties
Zaaknummer
BK-08/00028

Inhoudsindicatie

Artikel 3 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen. Betekeningskosten van een dwangbevel. In geschil is of de betekeningskosten van het dwangbevel rechtsgeldig aan belanghebbende in rekening zijn gebracht.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-08/00028

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 21 juli 2009

op het hoger beroep van [X] te [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 14 december 2007, nummer AWB 07/19, betreffende na te noemen in rekening gebrachte betekeningskosten.

Beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is voor het betekenen van een dwangbevel ter invordering van een onbetaald gebleven aanslag waterschapsbelastingen gebouwd eigendom voor het jaar 2006 een bedrag van € 34 aan betekeningskosten in rekening gebracht (hierna de beschikking).

1.2. Bij brief van 17 november 2006 heeft belanghebbende daartegen bezwaar gemaakt, welke bezwaar door de ambtenaar van het waterschap Hollandse Delta, belast met de invordering van waterschapsbelastingen (hierna: de Ontvanger) is aangemerkt als een bezwaar tegen de betekeningskosten van het dwangbevel. De Ontvanger heeft het bezwaar afgewezen.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 106. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 9 juni 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:

3.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 31 mei 2006 een aanslag waterschapsbelastingen gebouwd opgelegd met een laatste vervaldag op 31 augustus 2006. Na de laatste vervaldag was het bedrag van de aanslag nog niet door belanghebbende voldaan.

3.2. Met dagtekening 28 september 2006 is aan belanghebbende een aanmaning verzonden. Belanghebbende heeft de aanslag en de aanmaningskosten niet voldaan binnen de in de aanmaning opgenomen betalingstermijn van tien dagen.

3.3. Op 3 november 2006 heeft de Inspecteur een dwangbevel aan belanghebbende betekend. Daarbij heeft de Ontvanger een bedrag van € 34 aan kosten van betekening in rekening gebracht.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. In geschil is of de betekeningskosten van het dwangbevel rechtsgeldig aan belanghebbende in rekening zijn gebracht, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Ontvanger bevestigend wordt beantwoord.

4.2. Belanghebbende herhaalt in hoger beroep zijn reeds in eerste aanleg en bezwaar ingenomen standpunt dat de datering op het dwangbevel onrechtmatig is. Verder stelt belanghebbende dat ter zake van de onbetaald gebleven aanslag twee dwangbevelen zijn opgelegd die beide onrechtmatig zijn.

4.3. De Ontvanger stelt zich op het standpunt dat het dwangbevel rechtgeldig is opgelegd.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking.

5.2. De Ontvanger heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Overwegingen omtrent het geschil

6.1. Artikel 123, tweede lid van de Waterschapswet bepaalt dat de heffing en invordering van waterschapsbelastingen met toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet en de Kostenwet als ware die belastingen rijksbelastingen.

6.2. Artikel 11 van de Invorderingswet 1990 (hierna: de Invorderingswet) bepaalt dat indien de belastingschuldige een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaalt, de ontvanger hem schriftelijk aanmaant om alsnog binnen tien dagen na de dagtekening van de aanmaning te betalen, onder kennisgeving dat de belastingschuldige anders door de middelen bij de wet bepaald tot betaling zal worden gedwongen.

6.3. Artikel 12 van de Invorderingswet bepaalt dat indien de belastingschuldige na de aanmaning in gebreke blijft, de invordering van de belastingaanslag kan geschieden bij een door de ontvanger uit te vaardigen dwangbevel.

6.4 Ingevolge artikel 3 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen is voor het betekenen van een dwangbevel met bevel tot betaling verschuldigd € 36 verhoogd met € 3 van elk geheel bedrag van € 45 waarmee de gevorderde som € 45 te boven gaat, met dien verstande dat niet meer verschuldigd is dan € 10.643.

6.5 Gelet op de vaststaande feiten, zoals die hiervoor onder 3.1 tot en met 3.3 zijn weergegeven, zijn de betekeningkosten van het dwangbevel rechtgeldig in rekening gebracht. Het standpunt van belanghebbende dat het dwangbevel onrechtmatig is omdat de dagtekening niet voluit is geschreven, vindt geen steun in het recht.

6.6. Verder is niet gebleken dat ter zake van de onbetaald gebleven aanslag waterschapsbelastingen twee maal een dwangbevel aan belanghebbende is betekend. De enkele omstandigheid dat de dagtekening van het dwangbevel in het verweerschrift in eerste aanleg onjuist is vermeld, betekent allerminst dat in dit geval sprake is van twee dwangbevelen, temeer omdat de Ontvanger heeft verklaard dat de onjuist vermelde datum in het verweerschrift in eerste aanleg het gevolg is van een typefout.

6.7. Het vorenstaande brengt mee dat het hoger beroep ongegrond is.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.W. Savelbergh en P.M. Verhagen, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 21 juli 2009 in het openbaar uitgesproken. Bij afwezigheid van de voorzitter is deze uitspraak ondertekend door mr. Savelbergh.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.