Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 28-04-2009, BJ4745, BK-07/00442

Gerechtshof 's-Gravenhage, 28-04-2009, BJ4745, BK-07/00442

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
28 april 2009
Datum publicatie
6 augustus 2009
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ4745
Formele relaties
Zaaknummer
BK-07/00442

Inhoudsindicatie

Uit het taxatierapport noch uit hetgeen de Inspecteur heeft aangevoerd, kan inzicht worden verkregen op welke wijze met verschillen in de staat van onderhoud en de ligging van de onroerende zaak, met name de drukke verkeersweg, rekening is gehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-07/00442

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 28 april 2009

op het hoger beroep van X te Z tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 juni 2007, nummer AWB 06/5261 WOZ betreffende na te noemen beschikking en aanslag.

Beschikking, aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1 Bij beschikking als bedoeld in hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet), gedagtekend 22 april 2005, is de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1(begane grond) te Z (hierna: de onroerende zaak) op de waardepeildatum 1 januari 2003 voor het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 vastgesteld op € 117.000. In hetzelfde geschrift is aan belanghebbende met betrekking tot de onroerende zaak de aanslag in de onroerendezaakbelastingen bekend gemaakt.

1.2 Belanghebbende heeft tegen deze beschikking en aanslag bezwaar gemaakt, waarna de Inspecteur het tegen de beschikking en de aanslag gemaakte bezwaar heeft afgewezen.

1.3 Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep bij de rechtbank ingesteld. Op 2 januari 2007 heeft de Inspecteur de waarde ambtshalve verminderd tot € 104.000. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover daarbij de waarde is gehandhaafd op € 117.000, de door de Inspecteur nader vastgestelde waarde van de onroerende zaak van € 104.000 bevestigd en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en teruggave van het gestorte griffierecht gelast.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1 Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 106. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Ge-rechtshof van 24 februari 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar is de Inspecteur verschenen. De gemachtigde van belanghebbende heeft bij faxbericht, ingekomen op 23 februari 2009 aan het Hof bericht dat van de zijde van belanghebbende niemand ter zitting zou verschij-nen. Hij heeft daarbij niet om uitstel van de mondelinge behandeling verzocht. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding gaat het Hof uit van de feiten zoals deze door de rechtbank in onderdeel 2.3 van haar uitspraak zijn vastgesteld.

Omschrijving van het geschil, standpunten en conclusies van partijen

4.1 Tussen partijen is in geschil in de eerste plaats of de onroerende zaak als een zelf-standige onroerende zaak dient te worden aangemerkt en vervolgens, indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, welke waarde in het economische verkeer per de waarde-peildatum 1 januari 2003 aan de onroerende zaak dient te worden toegekend.

4.2 Belanghebbende heeft bezwaren aangevoerd tegen de heffing van onroerende-zaakbelastingen. Voorts verdedigt belanghebbende een waarde berekend op acht maal de jaarhuur, terwijl de Inspecteur concludeert tot een waarde van € 104.000.

4.3 Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Overwegingen omtrent het geschil

5.1 De rechtbank heeft met juistheid en op goede gronden geoordeeld dat de onroerende zaak als een zelfstandige onroerende zaak dient te worden aangemerkt.

5.2 Belanghebbende heeft een groot aantal bezwaren aangevoerd tegen de waardevast-stelling ingevolge de Wet alsmede tegen de heffing van onroerende-zaakbelastingen als zodanig.

5.2.1 Het waardebegrip van de Wet gaat uit van de fictie van de mogelijkheid van een overdracht van de volle en onbezwaarde eigendom van een onroerende zaak, waarbij de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle eigendom in gebruik zou kunnen nemen. Deze ficties zijn, anders dan belanghebbende stelt, voldoende duidelijk geformuleerd. Deze brengen voor het onderhavige geval mee dat rechtens niet van belang is dat de onroerende zaak niet vrij van gebruik of verhuur is en dat deze niet juridisch is gesplitst. Evenmin is de feitelijke huurprijs van belang.

5.2.2 Artikel 12 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) verbiedt niet een heffing van belastingen als in een geval als het onderhavige. Hetzelfde geldt voor artikel 23 van het EVRM en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rech-ten.

5.2.3 Niet kan worden gezegd dat de Inspecteur bij de uitoefening van zijn taak in het onderhavige geval heeft gehandeld in strijd met enige wettelijke bepaling of enig beginsel van behoorlijk bestuur.

5.3 De Inspecteur heeft de waarde van de onroerende zaak als volgt berekend:

huurwaarde

kelder 37 m2 á € 1 37

parterre 82 m2 á € 115 9.430

9.467 x factor 10,1: 95.616

onbebouwde grond: 122 m2 á € 75 9.150

Totaal 104.766

Nader vastgestelde waarde: 104.000.

5.4 Ter onderbouwing van de nader vastgestelde waarde heeft de Inspecteur verwezen naar het taxatieverslag, waarin drie winkelpanden zijn opgenomen, waarvan een met een kantoor. Een van deze vergelijkingsobjecten is gelegen in dezelfde straat en twee in straten in de directe omgeving. Het taxatieverslag is vrij summier en het bevat minder gegevens dan in het algemeen in een taxatierapport zijn opgenomen. Van de in het taxatieverslag opgeno-men vergelijkingsobjecten bedragen de huurprijzen per vierkante meter respectievelijk € 118, € 132, € 136 en € 112. Het Hof gaat ervan uit dat deze huurprijzen overeenstemmen met de huurwaarden. De voor deze objecten gehanteerde kapitalisatiefactor bedraagt 10,04. 9,64 en 9,09. Belanghebbende heeft in dit verband aangevoerd dat de onroerende zaak in een zeer slechte staat van onderhoud verkeert en als gevolg daarvan niet verhuurbaar is, en voorts dat de a-straat een zeer drukke verkeersweg is. De Inspecteur heeft zulks niet dan wel onvoldoende bestreden. Uit het taxatierapport noch uit hetgeen de Inspecteur heeft aange-voerd, kan inzicht worden verkregen op welke wijze met verschillen in de staat van onder-houd en de ligging van de onroerende zaak rekening is gehouden. Evenmin is duidelijk geworden op welke wijze de kapitalisatiefactor is berekend. Ter zitting heeft de Inspecteur desgevraagd uitsluitend verklaard dat deze is afgeleid uit verkoop- en verhuurinformatie. Tegenover de bestrijding door belanghebbende acht het Hof deze toelichting onvoldoende om van de door de Inspecteur voor de onroerende zaak gehanteerde huurwaarde en kapitali-satiefactor uit te gaan. Anderzijds heeft belanghebbende niet aangegeven hoeveel de huur-waarde naar haar mening bedraagt en heeft zij verder de door haar verdedigde kapitalisatie-factor onvoldoende onderbouwd. Gelet hierop stelt het Hof de huurwaarde (inclusief de kelder) in goede justitie vast op € 8.000 en de kapitalisatiefactor op 9, zodat de waarde van de onroerende zaak, rekening houdend met de waarde van de onbebouwde grond van € 9.150, door het Hof wordt vastgesteld op (afgerond) € 81.000.

5.5 Al het overige dat door belanghebbende is aangevoerd, kan niet tot een andere beslissing leiden.

Proceskosten en griffierecht

6.1 Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belangheb-bende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuurs-recht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 966 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de procedure in eerste aanleg en in de procedure in hoger beroep ((3 punten x € 322 x 1 (ge-wicht van de zaak)). Het Hof neemt bij de toekenning van een proceskostenveroordeling in aanmerking dat de omstandigheid dat het hoger beroepschrift is ingediend door de echtge-noot van belanghebbende (advocaat) als haar gemachtigde op zichzelf niet meebrengt dat de rechtsbijstandverlening niet beroepsmatig heeft plaatsgevonden. Nu de Inspecteur dit laatste niet heeft gesteld, ziet het Hof geen aanleiding hierover anders te oordelen. Op dezelfde grond bestaat aanleiding tot een proceskostenvergoeding wegens verleende rechtsbijstand in de procedure voor de rechtbank.

6.2 Voorts dient aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht voor de proce-dure in hoger beroep van € 106 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover daarbij de waarde van de onroe-rende zaak nader is vastgesteld op € 104.000,

- vermindert de waarde van de onroerende zaak tot € 81.000,

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep en het hoger beroep aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 966 onder aanwijzing van de ge-meente Den Haag als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en

- gelast de gemeente Den Haag het door belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep gestorte griffierecht van € 106 te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.W. Savelbergh, voorzitter, J.J.J. Engel en E.J.M. Rosier, leden, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 28 april 2009 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingka-mer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.