Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 12-06-2009, BJ6359, BK-08/00268

Gerechtshof 's-Gravenhage, 12-06-2009, BJ6359, BK-08/00268

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
12 juni 2009
Datum publicatie
28 augustus 2009
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ6359
Zaaknummer
BK-08/00268

Inhoudsindicatie

Waarde in het economische verkeer van recreatiebungalow.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

nummer BK-08/00268

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 12 juni 2009

in het geding tussen:

X te Z, hierna: belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Noord-Beveland, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 30 juni 2008, nummer AWB 07/1040, betreffende de hierna vermelde beschikking.

1. Beschikking, aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Bij een op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet) genomen beschikking heeft de Inspecteur de waarde van de onroerende zaak, plaatse-lijk bekend als a-straat 1 te Z (gemeente Noord-Beveland), naar het waardepeil van 1 januari 2005 vastgesteld op € 230.000. De beschikking geldt voor het jaar 2007.

1.2. Blijkens het biljet waarop de beschikking is vermeld, heeft de Inspecteur tevens voor zover hier van belang aan belanghebbende voor het jaar 2007 wegens het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de in 1.1 vermelde onroerende zaak een aanslag in de onroerendezaakbelasting van de gemeente Noord-Beveland opgelegd naar een heffingsmaat-staf van € 230.000. De aanslag bedraagt € 254.

1.3. Bij uitspraak op het door belanghebbende tegen de beschikking gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur de beschikking gehandhaafd.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. In verband daarmee is van hem een griffierecht geheven van € 39. De rechtbank heeft het beroep bij de in de aanhef vermelde uitspraak ongegrond verklaard.

2. Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De griffier heeft in verband daarmee van belanghebbende een griffierecht geheven van € 107.

2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 1 mei 2009, gehouden te Den Haag. Daar zijn beide partijen verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

Belanghebbende is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak a-straat 1 te Z (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak is een vrijstaande recreatiebungalow met aanbouw en berging. De inhoud van de onroerende zaak is ongeveer 225 m3, de inhoud van de aanbouw ongeveer 85 m3, en de oppervlakte van het perceel ongeveer 584 m2. De dakbedekking van de onroerende zaak bestaat uit eterniet-platen.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Partijen houdt het antwoord op de vraag verdeeld of de onroerende zaak met € 230.000 te hoog is gewaardeerd, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontken-nend beantwoordt.

4.2. Belanghebbende staat voor de onroerende zaak een waarde voor van zo begrijpt het Hof rond de € 200.000. De Inspecteur houdt staande dat de waarde € 230.000 is.

4.3. Voor de standpunten van partijen en voor de gronden waarop zij hun standpunten doen steunen, wordt verder verwezen naar de stukken van het geding.

5. Beoordeling van het hoger beroep

5.1. Overeenkomstig artikel 17, tweede lid, van de Wet moet, mede blijkens de wetsgeschie-denis, de waarde van onroerende zaken als deze worden vastgesteld op de prijs die bij aan-bieding ten verkoop op de voor die zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde zou zijn besteed, waarbij voorts ervan moet worden uit-gegaan dat bij die veronderstelde verkoop de volle en onbezwaarde eigendom zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt onmiddel-lijk en in volle omvang in feitelijk gebruik zou kunnen nemen.

5.2. De rechtbank heeft naar ’s Hofs oordeel met juistheid beslist dat de omtrent de onroe-rende zaak voorhanden zijnde gegevens meebrengen dat de waarde van de onroerende zaak met € 230.000 niet te hoog is vastgesteld. Met al hetgeen de Inspecteur in beroep en hoger beroep over de onroerende zaak en de door hem gehanteerde vergelijkingsobjecten heeft aangevoerd en aan stukken, vooral het ter onderbouwing van de waardevaststelling gebruik-te taxatierapport van 3 januari 2008, heeft ingebracht, mede ter weerlegging van de door be-langhebbende in stelling gebrachte argumenten, acht het Hof de Inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, erin geslaagd voldoende feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, tegenover de betwisting ervan door belanghebbende, die in redelijkheid de conclusie recht-vaardigen, zulks met inachtneming van de uitgangspunten in artikel 17, tweede lid, van de Wet, dat aan de onroerende zaak niet een lagere waarde dan € 230.000 is toe te kennen.

5.3. Meer specifiek is het Hof van oordeel dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat met betrekking tot de waardevaststelling in ruimschoots voldoende mate rekening is gehou-den met alle relevante factoren betreffende de onroerende zaak waaronder ook alle door belanghebbende opgesomde specifieke aspecten, zoals die betreffende de staat van het on-derhoud, de gebruikte materialen (met name ook waar het gaat om de asbesthoudende dak-bedekking), de aard van de inrichting met de daarbij behorende gebruiksmogelijkheden (met name waar het gaat om de als berging fungerende extra ruimte) en de ligging van de onroe-rende zaak alsook die betreffende de vergelijking met b-straat 1 te Z zowel als zodanig als ten opzichte van de in het taxatierapport vermelde vergelijkingsobjecten ten tijde van de respectieve verkoopdata. Bij dat oordeel heeft het Hof in het bijzonder de door de Inspecteur in het verweerschrift in hoger beroep, mede aan de hand van de bij dat verweerschrift ge-voegde matrix, gegeven uiteenzetting en ter zitting daarop gegeven toelichting in aanmer-king genomen. Het Hof is met de Inspecteur van oordeel dat een vergelijking van de onroe-rende zaak met de vergelijkingsobjecten onder de gegeven omstandigheden een waarde voor de onroerende zaak oplevert van ten minste € 230.000 op de waardepeildatum.

5.4. Belanghebbende heeft naar ’s Hofs oordeel met hetgeen hij in beroep en in hoger be-roep heeft aangevoerd en aan stukken heeft ingebracht onvoldoende feiten en omstandighe-den aangevoerd dan wel, tegenover de betwisting ervan door de Inspecteur, aannemelijk gemaakt waaruit in redelijkheid een beletsel van inhoudelijke of formele aard is te putten voor het handhaven van de waarde op € 230.000.

5.5. Het vorenoverwogene voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep van belangheb-bende ongegrond is. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.

6. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en B. van Walderveen, in te¬genwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 12 juni 2009 in het open¬baar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.