Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 04-12-2009, BL2321, BK-08/00454

Gerechtshof 's-Gravenhage, 04-12-2009, BL2321, BK-08/00454

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
4 december 2009
Datum publicatie
5 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2009:BL2321
Formele relaties
Zaaknummer
BK-08/00454

Inhoudsindicatie

De kosten van de chelaattherapie moeten worden gerangschikt onder de in artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, Wet IB 2001 vermelde uitgaven. Dat de behandeling niet op voorschrift of doorverwijzing van de huisarts of een medisch specialist heeft plaatsgevonden, doet daaraan niet af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-08/00454

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer d.d. 4 december 2009

op het hoger beroep van [belanghebbende] te [Z] (Duitsland), belanghebbende, tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 8 oktober 2008, nr. AWB 08/1489 IB/PVV, betreffende de na te noemen aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Haaglanden, kantoor Gouda, heeft aan belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.827. De aanslag heeft, na verrekening van € 11.329 aan ingehouden loonheffing, een beloop van € 3.328. Het aanslagbiljet waaruit van de aanslag blijkt, is gedagtekend 12 oktober 2007.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag een bezwaarschrift ingediend. Bij zijn uitspraak heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.804.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 39. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 107. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft afgezien van het indienen van een conclusie van dupliek.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 23 oktober 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen.

2.4. Na de zitting is van belanghebbende een brief van 26 oktober 2009 ingekomen waarin is meegedeeld dat het aantal kilometers dat belanghebbende heeft afgelegd om de zittingen in beroep en in hoger beroep bij te wonen, minder bedraagt dan ter zitting is gezegd, namelijk 293 km voor een enkele reis.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:

3.1. Bij de aangifte voor het jaar 2005 heeft belanghebbende een bedrag van € 9.868 aan buitengewone uitgaven vermeld. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur de kosten van door belanghebbendes echtgenote gevolgde chelaattherapie (€ 3.825) niet aanvaard als buitengewone uitgaven wegens ziekte.

3.2. De heer [A], werkzaam bij de [P] te [Q], is in het op de voet van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: BIG) ingestelde register vermeld onder nummer [xxxxxxxxxxx]. Een aanduiding van een specialisme is niet vermeld. Ook zijn geen beperkingen vermeld.

3.3. De heer [A] heeft een "Verklaring voor de belastingdienst", gedagtekend 18 november 2008, opgesteld. De tekst daarvan luidt als volgt:

"Mevr. [X-Y] heeft in 2005 de chelatietherapie gevolgd op mijn advies als arts en op medisch verdedigbare gronden.

Deze therapie is door mij ook in mijn functie als arts toegepast en tevens door een collega-arts, mevrouw [B], ook werkzaam in deze kliniek.

De term “preventief”, die als naam voor onze kliniek wordt toegepast, staat om te voorkomen dat er verdere ziekenhuisopnames en operaties nodig zullen zijn.

Onze patiënten hebben wel degelijk in 90 % van de gevallen serieuze medische klachten bij aanvang van de behandeling.

De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft geen bezwaar tegen deze therapie. Al gedurende 17 jaar wordt deze dan ook toegepast in een aantal klinieken in Nederland.

Wereldwijd zijn er inmiddels ongeveer 30 miljoen van deze chelatie-infusen gegeven. Dat het nog niet regulier wordt toegepast heeft meer te maken met het teloorgaan van het patent op het medicijn EDTA in de zestiger jaren van de vorige eeuw, waardoor de farmaceutische industrie hier geen belangen heeft. (EDTA is het werkzame bestanddeel van de chelatie-infusen).

Er zijn overigens uit de tijd dat het nog wel gepatenteerd was veel onderzoeksrapporten over de positieve werkzaamheid bij vaatziekten."

3.4. Belanghebbende heeft geen recht op vergoeding van de kosten van de chelaattherapie door zijn ziektekostenverzekeraar Het Zilveren Kruis (hierna: de ziektekostenverzekeraar).

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of de kosten van de chelaattherapie op de voet van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001), aftrekbaar zijn. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend. Tussen partijen is niet in geschil dat, indien het gelijk aan belanghebbende is, de aanslag moet worden verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.979.

4.2. Belanghebbende heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat de kosten als ziektekosten aftrekbaar zijn. De therapie is door een BIG-geregistreerd arts voorgeschreven en uitgevoerd. Voorts is geen sprake van een preventieve behandeling maar van een behandeling van een kwaal die zich reeds had geopenbaard, zogenoemde etalagebenen. De enkele omstandigheid dat de therapie niet onomstreden is, vormt geen belemmering deze kosten als ziektekosten in aftrek te brengen.

4.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden.

4.4. Voor een nadere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.979.

5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. De rechtbank heeft – voor zover thans nog van belang – het volgende overwogen. Daarbij dient onder eiseres te worden verstaan: belanghebbende, en onder verweerder: de Inspecteur:

" 2.2. Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 worden als uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling, voorzover hier van belang aangemerkt, de daarmee verband houdende uitgaven voor genees- en heelkundige hulp.

Eén van de voorwaarden waaraan uitgaven moeten voldoen, willen zij als uitgaven wegens ziekte in aftrek kunnen worden gebracht, is dat er voor de behandeling waarop de uitgaven betrekking hebben, een medische noodzaak bestaat. Een dergelijke medische noodzaak kan blijken uit het feit dat de behandeling op medisch voorschrift en/of onder begeleiding van een naar Nederlandse begrippen als genees- of heelkundige aan te merken hulpverlener plaatsvindt (Hoge Raad 29 juni 1977, nr. 18 449, BNB 1997/197 en Hoge Raad 4 januari 1978, nr. 18 643, BNB 1978/30).

2.3. Omdat de reguliere geneeskunde geen oplossing kon bieden voor de aandoening van eisers echtgenote, bestaande uit perifeer arterieel vaatlijden, heeft eiser op het internet gezocht naar een mogelijk alternatieve behandeling waarbij hij op de chelaattherapie stuitte. Vervolgens heeft eisers echtgenote de chelaattherapie ondergaan bij de [P]. De therapie had tot doel de doorbloeding van het vaatstelsel in de benen van eisers echtgenote te verbeteren; zij heeft volgens eiser veel baat gehad van de Therapie Het standpunt van eiser is dat de kosten van deze therapie in aftrek komen als uitgaven wegens ziekte aangezien het hoofd van voormelde kliniek de therapie aanraadde en zijn echtgenote door een arts werd begeleid.

2.4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de kosten voor de chelaattherapie niet aftrekbaar zijn als buitengewone uitgaven voor geneeskundige hulp, nu deze therapie die in de medische wereld als omstreden geldt, niet op voorschrift van de behandelend arts is gevolgd en evenmin vaststaat dat de therapie werd begeleid door een arts. Tevens neemt verweerder het standpunt in dat het moet gaan om therapeutische activiteiten die niet plegen te worden ondergaan door gezonde personen, hetgeen bij de chelaattherapie niet het geval is aangezien deze therapie preventief wordt ondergaan door gezonde personen.

2.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de chelaattherapie, ondergaan door zijn echtgenote, heeft plaatsgevonden op voorschrift van de huisarts of specialist, bij wie eisers echtgenote onder behandeling was. Het feit dat eisers huisarts desgevraagd aangaf dat het eiser vrijstond deze therapie te proberen, kan niet als zodanig voorschrift gelden. Evenmin kan als een zodanig voorschrift gelden het feit dat het hoofd van de kliniek waar de therapie werd ondergaan, aanraadde de therapie te volgen, nu niet althans onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat die therapie plaatsvond onder begeleiding van een naar Nederlands recht bevoegd geneeskundige, terwijl ook anderszins van enige erkenning van de chelaattherapie door de medische wetenschap niet is gebleken. Derhalve heeft verweerder terecht geoordeeld dat de kosten van de chelaattherapie niet als uitgaven wegens ziekte in aanmerking kunnen worden genomen. Nu ook overigens niet is gebleken dat er voor de behandeling, waarvoor eiser aanspraak maakt op aftrek van buitengewone uitgaven, een medische noodzaak bestond, kunnen de kosten van de chelaattherapie niet als buitengewone uitgaven in aanmerking worden genomen. Aan dit oordeel doet niet af dat eisers echtgenote baat heeft gehad bij de behandeling.

2.6. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard."

6.2. Niet in geschil is dat de echtgenote van belanghebbende voorafgaand aan de behandeling last had van chronisch vaatlijden, zodat van een (louter) preventieve behandeling niet kan worden gesproken. Ook staat tussen partijen vast dat de echtgenote van belanghebbende baat heeft gehad bij de behandeling. Dat met deze medische behandeling verder – al dan niet in verhevigde mate – vaatlijden is voorkomen, kwalificeert de behandeling niet als preventief, reeds omdat het opheffen en het voorkomen van verdere toekomstige fysieke en/of psychische klachten het doel is van elk medisch handelen. Voorts staat vast dat de in geschil zijnde medische behandeling, het toedienen van de stof EDTA door middel van chelatie-infusen, een medische behandeling is welke door, op voorschrift en onder toezicht van een BIG-geregistreerd medicus is uitgevoerd. Het bedrag van deze uitgaven is niet in geschil en ook staat tussen partijen vast dat belanghebbende geen aanspraak kan maken op vergoeding van de uitgaven door de ziektekostenverzekeraar.

6.3. Het in 6.2 overwogene brengt mee – anders dan de rechtbank bij ontbreken van het onder 3.3 vermelde bescheid heeft geoordeeld – dat de onderhavige uitgaven moeten worden gerangschikt onder de in artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, Wet IB 2001 vermelde uitgaven (vergelijk HR 23 februari 2007, nr. 42382, BNB 2007/282). Dat de behandeling niet op voorschrift of doorverwijzing van de huisarts of een medisch specialist heeft plaatsgevonden, doet daaraan niet af.

6.4. Gelet op het vorenoverwogene dient te worden beslist zoals hierna is vermeld.

Proceskosten en griffierecht

7.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 328,16 wegens reiskosten (2 x 2 293 km x € 0,28) voor het bijwonen van de mondelinge behandeling van het beroep respectievelijk het hoger beroep. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.

7.2. Voorts dienen de voor de behandeling van deze zaak bij de rechtbank en het Hof gestorte griffierechten € 146 (€ 39 + € 107) aan belanghebbende te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.979;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 328,16, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en

- gelast de Staat de voor deze zaak bij de rechtbank en het Hof betaalde griffierechten tot een bedrag van € 146 aan belanghebbende te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, B. van Walderveen en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 4 december 2009 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.