Gerechtshof 's-Gravenhage, 15-07-2009, BL2480, BK-08/00125
Gerechtshof 's-Gravenhage, 15-07-2009, BL2480, BK-08/00125
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 15 juli 2009
- Datum publicatie
- 5 februari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2009:BL2480
- Zaaknummer
- BK-08/00125
Inhoudsindicatie
De ondergrond in de kassen is niet vrijgesteld voor de heffing van rioolrechten. De vrijstelling voor cultuurgrond inclusief ondergrond van glasopstanden geldt uitsluitend voor de heffing van OZB.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-08/00125
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 15 juli 2009
op het hoger beroep van de Inspecteur, de heffingsambtenaar van de gemeente Lansingerland alsmede het incidenteel hoger beroep van [belanghebbende] te [Z] (belanghebbende), tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 februari 2008, nr. AWB OZB/RIOOLR 06/1288-FRC betreffende na te noemen aanslag.
Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2005 een aanslag in de rioolrechten van de gemeente Lansingerland opgelegd ter zake van het genot krachtens eigendom van de onroerende zaak, plaatselijk bekend [a-straat 1] te [Z], naar een heffingsmaatstaf van € 5.010.969. De aanslag bedraagt € 2.501,20. In het desbetreffende geschrift is onder meer bekendgemaakt de beschikking op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) waarbij de waarde van de onroerende zaak voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 naar de waardepeildatum 1 januari 2003 is vastgesteld op hetzelfde bedrag en zijn de aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2005 opgelegd. De bij het opleggen van de aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen gehanteerde heffingsmaatstaf bedraagt € 465.384.
1.2. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de aanslag in de rioolrechten en de aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld en in de loop van die procedure het beroep tegen de aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen ingetrokken.
1.4. De rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de heffingsmaatstaf verminderd voor het eigendom [a-straat 1] te [Z] tot een bedrag van € 2.308.944 met vergoeding door de gemeente aan belanghebbende van € 805 aan proceskosten en het in beroep betaalde griffierecht van € 38.
Loop van het geding
2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft het incidenteel hoger beroep beantwoord.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 2 juni 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast:
3.1. Belanghebbende is genothebbende krachtens eigendom van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een tuinbouwbedrijf met een oppervlakte van 61.646 m2.
3.2. Het verslag van de taxatie van de onroerende zaak dat door de heffingsambtenaar naar de waardepeildatum 1 januari 2003 is opgemaakt vermeldt de volgende opbouw van de onroerende zaak:
Onderdelen Bouwjaar Opp.m2 Prijs per m2 Waarde
- koel/-vriescel 2001 214 263 € 56.282
- verharding (grond) 2001 1.700 21 € 35.700
- kas tralie 2001 57.066 30 € 1.711.980
- ondergrond bij kassen 58.000 45 € 2.702.025
- grond bij niet-woning 2.500 45 € 112.500
- ketelhuis 2001 168 329 € 55.272
- sorteerloods 2001 1.100 197 € 216.700
- substraatruimte 2001 120 159 € 19.080.
3.3. De kassen hebben een permanente bestemming en vormen een gebouwd eigendom. Belanghebbende wisselt in de kassen regelmatig van te telen gewassen. Het ene jaar teelt hij direct in de grond, het andere jaar maakt hij gebruik van substraatteelt.
3.4. Met "ondergrond bij kassen" wordt bedoeld de ondergrond van de kassen. Met "grond bij niet woning" is de grond bij de kassen bedoeld. Deze grond dient ervoor in de kassen te komen en voor het plegen van onderhoud aan de kassen. Deze wordt niet direct gebruikt voor de teelt van gewassen.
3.5. De kassen en de ondergrond van de kassen waarop wordt geteeld zijn door de Inspecteur bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen buiten aanmerking gelaten.
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. In hoger beroep is in geschil of bij het bepalen van de heffingsmaatstaf voor de rioolrechten de "ondergrond bij de kassen" en de "grond bij niet woning" buiten aanmerking moeten worden gelaten. Belanghebbende beantwoordt de vraag voor beide onderdelen bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
4.2. Belanghebbende voert ter ondersteuning van zijn standpunt - zakelijk weergege-
ven - het volgende aan.
De kassen vormen een gebouwd eigendom maar de beschermende functie die zij bieden doet niet af aan de aanwending van de ondergrond van de kassen als kweek- of teeltmiddel. De ondergrond van de kassen is cultuurgrond die zijn functie als kweek- of teelmiddel blijft behouden en die op grond van artikel 2, lid 1, aanhef en onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Uitvoeringsregeling) ook bij het bepalen van de heffingsmaatstaf voor de rioolrechten buiten aanmerking dient te worden gelaten.
De grond bij de kassen is dienstbaar aan de kassen en is aan te merken als van de heffing van de rioolrechten vrijgestelde cultuurgrond.
4.3. De Inspecteur houdt staande dat de heffingsmaatstaf voor de heffing van de rioolrechten niet overeenkomt met die voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen. De vrijstelling voor kassen en de ondergrond van die kassen als bedoeld in artikel 220d, lid 1, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet geldt niet voor de heffing van rioolrechten.
4.4. Voor hetgeen partijen overigens ter ondersteuning van hun standpunten aanvoeren verwijst het Hof naar de stukken van het geding.
Conclusies van partijen
5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag in de rioolrechten tot een berekend naar een heffingsmaatstaf van € 2.196.444.
5.2. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
Beoordeling van het hoger beroep
6.1. Ingevolge artikel 4 van de voor het onderhavige jaar van toepassing zijnde Verordening rioolrechten 1999 is voor het bepalen van de heffingsmaatstaf bij de heffing van het rioolrecht de waarde die is vastgesteld op grond van de Wet WOZ bepalend. Ingevolge artikel 18, lid 3, van de Wet WOZ kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld ingevolge welke bij de waardebepaling buiten aanmerking wordt gelaten de waarde van onroerende zaken of onderdelen daarvan, indien die waarde geen onderdeel uitmaakt van de grondslag van de door de afnemers geheven belastingen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, Wet WOZ.
6.2. Ingevolge artikel 2, lid 1, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling wordt bij bepaling van de WOZ-waarde buiten aanmerking gelaten de waarde van ten behoeve van de landbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, voor zover die niet de ondergrond vormt van gebouwde eigendommen.
Tussen partijen is niet in geschil dat de kassen gebouwde eigendommen zijn. Het Hof volgt partijen in die opvatting aangezien het in het onderhavige geval, zoals ter zitting verklaard, gaat om bouwsels die bestemd zijn duurzaam ter plaatse te verblijven. De kassen hebben voorts een zelfstandige gebruikswaarde en zijn niet van ondergschikte betekenis in het geheel van de onroerende zaak.
De omstandigheid dat sprake is van gebouwde eigendommen brengt mee dat de ondergrond van de gebouwde eigendommen niet bij de waardebepaling buiten aanmerking mag worden gelaten.
6.3. De vraag of in de kassen sprake is van cultuurgrond is in dat geval niet meer van belang. De grond in de kassen vormt geen ongebouwd eigendom op zich maar is onderdeel van de gebouwde eigendommen. De bij beschikking vastgestelde WOZ-waarde omvat derhalve terecht de waarde van de ondergrond van de kassen (aangeduid als ondergrond bij kassen).
6.4. De Uitvoeringsregeling beoogt vast te kunnen leggen voor welke objecten het proces van waardebepaling achterwege kan blijven, omdat de waarde voor geen enkele heffing relevant is. Het gaat om zaken of onderdelen van zaken die geen deel uitmaken van de heffingsmaatstaf die door de afnemers van de WOZ-waarde wordt gehanteerd voor de belastingheffing. Deze laatste voorwaarde geldt voor alle afnemers, te weten rijksbelastingdienst, gemeenten en waterschappen. De vrijstellingen zelf zijn in de heffingswetten vastgelegd. Indien niet alle afnemers de zaken of delen daarvan buiten aanmerking laten, is er geen aanleiding voor het opnemen van een uitzondering in de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten maar wordt deze in de desbetreffende heffingswet zelf vermeld.
6.5. Slechts voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen wordt ingevolge artikel 220d Gemeentewet buiten de bepaling van de heffingsmaatstaf gelaten: de cultuurgrond daaronder mede begrepen de open grond en de ondergrond van glasopstanden die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken. Deze vrijstelling geldt zoals uitdrukkelijk in de bepaling zelf is vermeld, voor de heffing van onroerende-zaakbelastingen. Voor de heffing van rioolrechten is een dergelijke bepaling noch in de Gemeentewet noch in de heffingsverordening opgenomen. De conclusie is dat de ondergrond in de kassen niet is vrijgesteld voor de heffing van rioolrechten.
6.6. Ten aanzien van de grond bij de niet-woning, waaronder partijen verstaan de grond bij de kassen, overweegt het Hof het volgende. Belanghebbende gebruikt deze grond niet om gewassen te telen of als voedingsbodem. De omstandigheid dat deze grond dienstbaar is aan de teelt in de kassen maakt deze grond echter nog niet tot cultuurgrond als bedoeld in artikel 2 van de Uitvoeringsregeling.
6.7. Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep gegrond en het incidenteel hoger beroep ongegrond.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- verklaart het incidenteel hoger beroep ongegrond;
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank en
- bevestigt de uitspraak op bezwaar.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.W. Savelbergh, J.J.J. Engel en E.J.M. Rosier, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 15 juli 2009 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.