Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 18-08-2009, BL2674, BK-08/00037

Gerechtshof 's-Gravenhage, 18-08-2009, BL2674, BK-08/00037

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
18 augustus 2009
Datum publicatie
5 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2009:BL2674
Zaaknummer
BK-08/00037

Inhoudsindicatie

Ingevolge vaste jurisprudentie mag de Inspecteur bij het vaststellen van een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige bij zijn aangifte heeft verstrekt. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-08/00037

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 18 augustus 2009

op het hoger beroep van [belanghebbende] te [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 december 2007, nr. AWB 07/2239 IB/PVV, betreffende na te noemen navorderingsaanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.366.

Vervolgens heeft de Inspecteur aan belanghebbende voor dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.485. Bij beschikking heeft de Inspecteur aan belanghebbende op de voet van de artikelen 67e en 67g, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een boete opgelegd van € 222 zijnde 25 percent van de nagevorderde belasting.

1.2. Bij de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de navorderingsaanslag en de boetebeschikking afgewezen.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 26 mei 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

2.3. Met instemming van partijen zijn ter zitting gelijktijdig behandeld de zaken bij het Hof bekend onder de nummers BK-08/00038 en BK-08/00039 betreffende de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag voor het jaar 2002 onderscheidenlijk aanslag voor het jaar 2003. Hetgeen is aangevoerd en overgelegd in die zaken geldt tevens als aangevoerd en overgelegd in de onderhavige zaak.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende is geboren op [...]. Hij heeft met ingangsdatum van 10 december 1990 een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule (hierna: de polis) afgesloten bij [A] (hierna: de verzekeraar). De polis strekt ter vervanging van een soortgelijke, onder hetzelfde nummer afgegeven, polis met als ingangsdatum 10 december 1982. De polis expireert op 1 september 2021. Per jaar is op de polis een premie verschuldigd van € 2.118 (vanaf 1990), € 1.979 (vanaf 2016) en € 1.319 (vanaf 2020).

3.2. Gedurende het jaar 2000 heeft belanghebbende van [A] algemene informatie ontvangen in verband met de met ingang van het jaar 2001 in werking tredende wijzigingen in het fiscale regime met betrekking tot lijfrenten. Tot die informatie behoort een brief die belanghebbende in december 2000 van [A] heeft ontvangen. Hierin is - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:

" (...)

Al met al is er thans sprake van een ingewikkeld stukje wetgeving. Helaas is de berichtgeving hierover in de landelijke media niet altijd juist. Zo is - geheel ten onrechte - geconcludeerd dat men maar beter de lijfrente premievrij kan maken óf de premie kan verlagen tot het niveau van de zogeheten basisruimte (f 2.283,-).

Wij zijn van mening dat een dergelijke handelwijze absoluut voorbarig is. Evenals het premievrij maken van de lijfrenteverzekering om vervolgens later een nieuwe te sluiten. Daar komt nog bij dat dit onnodig veel kosten met zich meebrengt. Normaal gesproken, hoeft u dus op dit moment geen actie te ondernemen.

Volledigheidshalve volgt hier een overzicht van de belangrijkste zaken:

* Uw lijfrenteverzekering is gesloten vóór 16 oktober 1990.

De aanspraken die u tot 1 januari 2001 heeft opgebouwd, blijven onder de oude regelgeving (van

vóór 1992) vallen. Wilt u de aftrek voortzetten? Dan zal de lijfrenteverzekering voor de toekomst moeten worden aangepast aan de nieuwe regelgeving. Het contract moet uiterlijk bij de aangifte over het jaar 2001 (dus begin 2002) zijn aangepast. Wij verzorgen dit kosteloos voor u. U ontvangt van ons tijdig een polisaanhangsel.

* Uw lijfrenteverzekering is gesloten ná 15 oktober 1990.

De aanspraken die u tot 1 januari 2001 heeft opgebouwd, blijven onder de huidige regelgeving (vanaf 1992) vallen. Wilt u de aftrek voortzetten? Dan hoeft de lijfrenteverzekering in de meeste gevallen niet te worden aangepast. Dit is anders als u in het verleden heeft gekozen voor een ingangsdatum van de uitkering na het jaar waarin u 70 jaar wordt. Deze datum moet mogelijk worden vervroegd. Wij zullen u hierover tijdig informeren.

(...)

Kortom, er zijn nog voldoende mogelijkheden. Als u daarvan optimaal gebruik wilt maken, kunt u het beste contact opnemen met uw verzekeringsadviseur. Deze kan u over dit onderwerp nader informeren en de gevolgen van de belastingherziening voor uw persoonlijke situatie in kaart brengen."

3.3. Belanghebbende heeft in zijn aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2001 en 2002 de in die jaren betaalde premie ad € 2.118 in mindering gebracht op het inkomen uit werk en woning. De Inspecteur heeft de aanslagen voor die jaren in overeenstemming met de aangiften vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.366 onderscheidenlijk € 40.710.

3.4. In het kader van de vaststelling van de aanslag voor het jaar 2003 heeft de Inspecteur nadere informatie opgevraagd bij belanghebbende en heeft hij op basis van de verkregen informatie geconcludeerd dat belanghebbende de premie voor de jaren 2001 tot en met 2003 ten onrechte in aftrek heeft gebracht. Daarop heeft de Inspecteur voor de jaren 2001 en 2002 navorderingsaanslagen opgelegd en bij gelijktijdig genomen beschikkingen een vergrijpboete opgelegd.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur de navorderingsaanslag terecht heeft opgelegd, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord. Indien voormelde vraag bevestigend dient te worden beantwoord is tevens in geschil of aan belanghebbende terecht een boete is opgelegd, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt. Niet langer is in geschil dat de polis niet voldoet aan de voorwaarden die in de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) zijn gesteld voor het verlenen van aftrek van lijfrentepremies.

4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbendes hoger beroep strekt primair tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar alsmede vernietiging van de navorderingsaanslag en de boetebeschikking en subsidiair vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar betreffende de boetebeschikking alsmede vernietiging van de boetebeschikking.

5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Overwegingen omtrent het geschil

6.1. Belanghebbende betwist de rechtmatigheid van de navorderingsaanslag op de grond dat de Inspecteur bij de vaststelling van de primitieve aanslag voor het onderhavige jaar een ambtelijk verzuim heeft begaan omdat de polis in het kader van de vaststelling van de aanslag van een eerder jaar (1986) aan de Inspecteur was toegezonden en dus in zijn dossier aanwezig was dan wel had moeten zijn. Het ambtelijk verzuim is volgens belanghebbende hierin gelegen dat het op de weg van de Inspecteur had gelegen na raadpleging van het dossier na te gaan of de polis zodanig was aangepast dat deze voldeed aan de voorwaarden voor lijfrentepremieaftrek onder het nieuwe regime.

6.2. Het Hof stelt dienaangaande voorop dat ingevolge vaste jurisprudentie de inspecteur bij het vaststellen van een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen mag uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige bij zijn aangifte heeft verstrekt. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen.

6.3. Van dit laatste is naar het oordeel van het Hof in het onderhavige geval geen sprake. Immers ook indien de polis van de destijds overeengekomen verzekering in het dossier van de Inspecteur aanwezig zou zijn, zou dit voor de Inspecteur na raadpleging ervan geen reden behoeven te zijn geweest om aan de juistheid van de in het aangiftebiljet opgenomen aftrekpost te twijfelen. Uit de polis zou slechts zijn gebleken dat deze behoorde tot de categorie van verzekeringen waarvan de voorwaarden voor premieaftrek met ingang van 2001 moesten worden aangepast, waartoe verzekeringsmaatschappijen hun verzekerden in het algemeen in de gelegenheid hadden gesteld. Nu in het aangiftebiljet een aftrekpost ter zake van betaalde premie was opgenomen, mocht de Inspecteur ervan uitgaan dat een zodanige aanpassing had plaatsgevonden. (Vergelijk ook Hoge Raad, 9 januari 2009, nr. 07/10292, LJN: BG 9068).

6.4.1. Artikel 67e van de AWR bepaalt dat, indien het aan opzet of grove schuld van een belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, dit een vergrijp vormt ter zake waarvan de inspecteur, gelijktijdig met het vaststellen van de navorderingsaanslag, een boete kan opleggen van ten hoogste 100% van het nagevorderde bedrag. Ingevolge artikel 25 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 legt de inspecteur ingeval van grove schuld een vergrijpboete op van 25%. Onder grove schuld wordt verstaan een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid.

6.4.2. Naar het oordeel van het Hof kan belanghebbende geen grove schuld worden verweten ter zake van het ten onrechte in aftrek brengen van premies voor een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule ten gevolge waarvan de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld.

De onder 3.2. vermelde brief van december 2000 van [A] is door belanghebbende aldus opgevat dat hem een gewijzigd polisblad zou worden toegezonden indien aanpassing van zijn polis met het oog op de aftrekbaarheid van de premie vanaf 2001 geboden zou zijn. Het Hof acht deze lezing - hoewel onjuist - niet zozeer onbegrijpelijk, dat, mede bezien in het licht van de van de zijde van de belastingadministratie ontvangen informatie omtrent het gewijzigde lijfrenteregime waarvan een afschrift tot de gedingstukken behoort, zou moeten worden geoordeeld dat belanghebbende dusdanig lichtvaardig heeft gehandeld dat het aan zijn grove schuld is te wijten dat te weinig belasting is geheven.

6.5. Met inachtneming van het vorenstaande komt het Hof tot de conclusie dat de navorderingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd en dat de boete dient te worden vernietigd. De uitspraak van de rechtbank kan niet in stand blijven.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten aangezien gesteld noch gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank,

- vernietigt de uitspraak op bezwaar,

- handhaaft de navorderingsaanslag,

- vernietigt de boetebeschikking.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, J.W. Savelbergh en J.V. van Noorle Jansen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 18 augustus 2009 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.