Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 10-04-2009, BL3266, BK-08/00033

Gerechtshof 's-Gravenhage, 10-04-2009, BL3266, BK-08/00033

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
10 april 2009
Datum publicatie
10 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2009:BL3266
Zaaknummer
BK-08/00033

Inhoudsindicatie

WOZ. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum niet te hoog is vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-08/00033

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer d.d. 10 april 2009

op het hoger beroep van [belanghebbende] te [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 december 2007, nr. AWB 07/1272, betreffende na te noemen beschikking.

Beschikking, aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1 De directeur der Gemeentebelastingen van de gemeente Den Haag (hierna: de Inspecteur) heeft bij beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z], vastgesteld op € 355.000 per 1 januari 2003 (hierna: de waardepeildatum). Deze beschikking geldt voor het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006.

1.2 Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2005, wegens het gebruik en het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de hiervoor vermelde onroerende zaak, twee aanslagen opgelegd in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Den Haag naar een heffingsmaatstaf van € 355.000 en naar tarieven van onderscheidenlijk € 1,68 en € 2,10 voor elke volle € 2.268 van de heffingsmaatstaf. Deze twee aanslagen hebben een gezamenlijk beloop van € 589,68. Voorts is, voor zover thans van belang, wegens het gebruik van het perceel door twee personen, aan belanghebbende een aanslag in de afvalstoffenheffing voor het jaar 2005 opgelegd ten bedrage van € 254,64.

1.3 Het aanslagbiljet waaruit van de vorenvermelde beschikking en aanslagen blijkt, is gedagtekend 28 februari 2005.

1.4 Bij vier in een geschrift, gedagtekend 10 januari 2007, vervatte uitspraken heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de beschikking en de aanslagen afgewezen doch de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen verminderd met een bedrag van in totaal € 21,84 in verband met een tussentijdse tariefverlaging.

1.5 Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. In verband hiermee is een griffierecht geheven van € 38. De rechtbank heeft de uitspraak van de Inspecteur betreffende de aanslag in de afvalstoffenheffing vernietigd en deze aanslag verminderd tot op € 234,36, het beroep voor het overige ongegrond verklaard en de gemeente Den Haag gelast het betaalde griffierecht van € 38 aan belanghebbende te vergoeden.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1 Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 106. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2 Partijen zijn bij brief van 16 januari 2009 uitgenodigd op de hierna vermelde zitting te verschijnen. Daarbij is gewezen op de in artikel 8:60, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht genoemde bevoegdheid van partijen getuigen en deskundigen mee te brengen of op te roepen.

2.3 Op 16 februari 2009 is van de Inspecteur als nader stuk een faxbericht van twee pagina's ter griffie van het Gerechtshof ontvangen. Op 17 februari 2009 is dit stuk als brief met een bijlage ingekomen. De bijlage is een verklaring van [A], WOZ-taxateur, betreffende een opname op 10 februari 2009 van de onderwerpelijke onroerende zaak en de door hem daaraan verbonden conclusie met betrekking tot de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum. Op 17, respectievelijk 18 februari 2009 zijn kopieën van deze stukken aan belanghebbende gezonden.

2.4 Op 16 februari is van belanghebbende een faxbericht ter griffie van het Gerechtshof ingekomen met het verzoek een kopie van het gehele dossier aan belanghebbende te sturen. In verband hiermee heeft de griffier op 17 februari 2009 telefonisch contact met belanghebbende opgenomen en hem op 18 februari 2009 een brief gezonden. Deze brief luidt als volgt:

"Ik ontving uw verzoek om toezending van een kopie van het gehele dossier.

Tijdens het telefoongesprek dat ik op 17 februari 2009 's middags met u heb gevoerd, hebt u uw verzoek aldus toegelicht dat u bij de rechtbank de ervaring had dat de rechter ter zitting over een stuk beschikte waar u niet over beschikte en dat uw verzoek ertoe strekt zulks dit keer te voorkomen. Ik merk op dat uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank, uit de uitspraak van de rechtbank en uit het van de rechtbank afkomstige zaaksdossier niet naar voren komt dat zich een onregelmatigheid als door u bedoeld heeft voorgedaan. Evenmin klaagt u daarover in het hogerberoepschrift en de aanvulling daarop.

In het dossier zijn aanwezig:

uw hogerberoepschrift met bijlagen, het verweerschrift met bijlagen van de directeur der Gemeentebelastingen van de gemeente Den Haag (uw wederpartij), een op 16 februari 2009 van uw wederpartij ontvangen faxbericht van twee pagina's (tevens per briefpost ingekomen op 17 februari 2009), alsmede de gedingstukken van de rechtbank 's-Gravenhage (nr. AWB 07/1272). Verder zijn er in het dossier kopieën aanwezig van door de griffier met u en de wederpartij gevoerde correspondentie.

Alle door het gerechtshof van uw wederpartij afkomstige processtukken zijn of worden korte tijd na ontvangst in afschrift aan u toegezonden. U hebt niet te kennen gegeven dat u stukken bent kwijtgeraakt.

U kunt desgewenst met mij telefonisch (000-000 0000) een afspraak maken om het dossier in te zien en te vergelijken met uw eigen stukken. U gaf weliswaar te kennen hier geen prijs op te stellen en uitsluitend geïnteresseerd te zijn in toezending van een kopie van het gehele dossier, maar ik blijf bij mijn aanbod tot inzage na afspraak. Het maken van kopieën van alle dossierstukken te uwen behoeve en de toezending ervan (terwijl u hoogstwaarschijnlijk over alle relevante stukken beschikt) legt een onevenredig beslag op de tijd die griffiemedewerkers voor hun werk beschikbaar hebben en veroorzaakt ook overigens nodeloze kosten."

Belanghebbende heeft nadien niet te kennen gegeven inzage in het dossier te willen nemen.

2.5 Op 25 februari 2009 is van belanghebbende een faxbericht ingekomen waarin hij het Gerechtshof verzoekt [A], WOZ-taxateur, diens leidinggevende en de directeur der Gemeentebelastingen te horen over de inhoud van de verklaring van de heer [A] en over de afspraken tussen de gemeente en (de werkgever van) de heer [A] over het verrichten van WOZ taxaties.

2.6 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 27 februari 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

2.7 Belanghebbende heeft op 4 maart 2009, derhalve na de sluiting van het onderzoek ter zitting, een faxbericht van vier pagina's aan het Hof gezonden. De inhoud daarvan behelst een prijsopgave van 26 februari 2009 door [B] voor onderhoudswerkzaamheden aan [a-straat 1-2], een herhaald verzoek om [A] als getuige te horen, een herhaald verzoek om belanghebbende een kopie van het volledige dossier ter beschikking te stellen en een verzoek om de beslissing in de zaak aan te houden.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:

3.1 Belanghebbende is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning). De woning is een dubbel bovenhuis, gelegen in de wijk [Q]. Het bouwjaar van de woning is 1903. De woning heeft een bruto vloeroppervlakte van 166 m2, verdeeld over twee bouwlagen. De eerste bouwlaag (84 m2) heeft een kamer en suite, een keuken, een toilet, een gang/hal en een balkon. De tweede bouwlaag (82 m2) heeft vier slaapkamers, een toilet, een badgelegenheid en een overloop. In de nabije omgeving van de woning bevinden zich een garagebedrijf en een school.

3.2 Voor het vorige tijdvak (van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004) was de waarde van de woning vastgesteld op ƒ 530.000 (€ 240.503) per 1 januari 1999.

3.3 Belanghebbende en zijn toenmalige partner hebben de woning op 5 september 2000 gekocht voor ƒ 785.000 (€ 356.217). De woning is geleverd op 1 december 2000.

3.4 Tot de stukken behoort een taxatieverslag betreffende de woning. Daarin zijn gegevens betreffende de verkoop van drie dubbele bovenwoningen, gelegen in het [Q], als vergelijkingsobjecten vermeld. Het betreft de woningen aan de [b-straat 1], bouwjaar 1912, met een oppervlakte van 164 m2 welke is verkocht op 28 februari 2003 voor € 365.545, de [c-straat 1], bouwjaar 1914, met een oppervlakte van 174 m2 welke is verkocht op 5 augustus 2002 voor € 375.500, en de [d-straat 1], bouwjaar 1908, met een oppervlakte van 139 m2, welke is verkocht op 27 juni 2003 voor € 312.500. Van elk vergelijkingsobject is een foto van de voorgevel in het taxatieverslag opgenomen.

3.5 Op de waardepeildatum was de cv-ketel ouder dan 10 jaren en verkeerde het voegwerk van de voorgevel in een matige tot slechte staat. Het buitenschilderwerk is sinds de verkrijging van de woning door belanghebbende niet gedaan en verkeert thans in een matige tot slechte staat.

3.6 In het jaar 1999 is de dubbele bovenwoning aan de [a-straat 3] verkocht voor ƒ 595.000 (€ 269.999). Deze woning is ingedeeld als het spiegelbeeld van de woning van belanghebbende doch verkeert in een betere staat van onderhoud.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1 In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur bij de beschikking van 28 februari 2005 de waarde van de woning op de waardepeildatum met € 355.000 te hoog heeft vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

4.2 Belanghebbende heeft zich ter zitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de waarde van de woning op de waardepeildatum € 300.000 bedroeg. Dit berust, aldus belanghebbende, op een uitlating van taxateur [A] bij zijn opname van de woning op 10 februari 2009 dat die waarde € 300.000 à € 320.000 bedraagt.

4.3 De Inspecteur houdt vol dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.

4.4 Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1 De inhoud van het faxbericht van 4 maart 2009 van belanghebbende geeft het Hof geen aanleiding het onderzoek te heropenen. Dit berust op het volgende.

5.1.1 Uit de in punt 2.4 vermelde feiten en het uitblijven van een reactie van belanghebbende op de brief van 18 februari 2009 van de griffier (anders dan de herhaling ter zitting van zijn verzoek om toezending van een kopie van het gehele dossier) volgt dat het risico dat belanghebbende een incompleet dossier heeft in redelijkheid voor zijn rekening moet komen. Belanghebbende is immers in de gelegenheid geweest eventuele omissies te ontdekken en te doen herstellen, maar heeft op grond van zijn eigen keuze van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

5.1.2 Het Hof beschouwt de in punt 2.3 vermelde verklaring van [A] niet als een deskundigenrapport. Mitsdien slaat het Hof slechts acht op de daarin vermelde feiten, voor zover deze niet of onvoldoende door belanghebbende ter zitting zijn betwist. Het Hof slaat geen acht op de conclusie, ofwel het oordeel van [A] omtrent de waarde van de onroerende zaak.

5.1.3 De offerte van [B] dient kennelijk ter onderstreping van hetgeen belanghebbende onder punt 6 van zijn pleitnota heeft gesteld. Ter zitting heeft belanghebbende niet gerept van het bestaan van dit stuk en ook niet te kennen gegeven het te verwachten en alsnog te willen inbrengen in de procedure. De procedure loopt, zou die inbreng alsnog worden toegestaan, grote vertraging op. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende zulks had kunnen voorkomen. Mitsdien staat het Hof die inbreng niet toe en zal het op die offerte geen acht slaan.

5.2 Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet wordt de waarde van een woning bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.

5.3 Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur, tegenover de betwisting door belanghebbende, voldoende aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum met € 355.000 niet te hoog is vastgesteld. Hierbij heeft het Hof met name gelet op de hiervoor onder 3.1 tot en met 3.6 vermelde feiten. Daarbij acht het Hof de stelling van belanghebbende dat hij voor de woning - die hij enkele maanden voor de waardepeildatum heeft gekocht - een veel te hoge, niet-marktconforme prijs heeft betaald, niet aannemelijk gemaakt.

5.4 Belanghebbende heeft de in punt 2.5 vermelde functionarissen niet naar de zitting meegebracht of opgeroepen als getuige ter zitting te verschijnen. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard niet over voldoende gegevens te beschikken om de getuigen op te roepen, om welke reden hij aan het Hof had verzocht zulks te doen. Het Hof ziet geen aanleiding de door belanghebbende genoemde functionarissen als getuige in deze zaak op te roepen, reeds omdat belanghebbende geen feiten heeft gesteld waaruit blijkt dat hij zich voldoende moeite heeft getroost de benodigde gegevens te verkrijgen en zulks ook niet op zichzelf aannemelijk is. Nu het Hof, gelet op het hiervoor onder 5.3 gegeven oordeel, de verklaringen van de door belanghebbende genoemde getuigen niet nodig heeft om op het hoger beroep te beslissen, zal het de getuigen niet oproepen. Voor heropening van het onderzoek ter zitting met het oog op het horen van getuigen bestaat derhalve geen aanleiding.

5.5 Ten overvloede merkt het Hof op dat het geen enkele aanwijzing heeft dat de waarde die de Inspecteur voor de woning heeft vastgesteld, is beïnvloed door als ontoelaatbaar te kwalificeren afspraken tussen de Inspecteur en woningtaxateurs.

5.6 De rechtbank heeft de aanslag in de afvalstoffenheffing verminderd tot een, die is vastgesteld naar het tarief voor een eenpersoonshuishouden. Belanghebbende heeft hiertegen in hoger beroep geen grieven gericht.

5.7 Het hoger beroep faalt. De uitspraak van de rechtbank kan in stand blijven.

Proceskosten

Het Hof heeft geen reden een partij te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, B. van Walderveen en S.T.M. Beelen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 10 april 2009 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.