Gerechtshof 's-Gravenhage, 10-04-2009, BL3281, BK-08/00259
Gerechtshof 's-Gravenhage, 10-04-2009, BL3281, BK-08/00259
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 10 april 2009
- Datum publicatie
- 10 februari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2009:BL3281
- Zaaknummer
- BK-08/00259
Inhoudsindicatie
WOZ. De rechtbank heeft naar ’s Hofs oordeel met juistheid beslist dat de omtrent de onroerende zaak voorhanden zijnde gegevens meebrengen dat de waarde van de onroerende zaak met € 135.000 niet te hoog is vastgesteld.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
nummer BK-08/00259
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 10 april 2009
in het geding tussen:
[belanghebbende] te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 mei 2008, nummer AWB 07/3731 WOZ, betreffende de hierna vermelde beschikking.
1. Beschikking, aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Bij een op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet) genomen beschikking heeft de Inspecteur de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Q], naar het waardepeil van 1 januari 2005 vastgesteld op € 135.000. De beschikking geldt voor het jaar 2007.
1.2. Blijkens het biljet waarop de beschikking is vermeld, heeft de Inspecteur tevens - voor zover hier van belang - aan belanghebbende voor het jaar 2007 wegens het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak een aanslag in de onroerendezaakbelasting van de gemeente Den Haag opgelegd naar een heffingsmaatstaf van € 135.000. De aanslag bedraagt € 100,44.
1.3. Bij uitspraak op het door belanghebbende tegen de beschikking gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur de beschikking gehandhaafd.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. In verband daarmee is van hem een griffierecht geheven van € 39. De rechtbank heeft het beroep bij de in de aanhef vermelde uitspraak ongegrond verklaard.
2. Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De griffier heeft in verband daarmee van belanghebbende een griffierecht geheven van € 107.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 27 februari 2009, gehouden te Den Haag. Daar zijn beide partijen verschenen.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
Belanghebbende is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de aan het [a-straat 1] te [Q] gelegen onroerende zaak. De onroerende zaak is een in het jaar 1981 gebouwde woning, een etage-portiekflat met een oppervlakte van circa 66 m² met een berging en een parkeerplaats. De woning maakt deel uit van het appartementencomplex "[A]".
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Partijen houdt het antwoord op de vraag verdeeld of de onroerende zaak met € 135.000 te hoog is gewaardeerd, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.
4.2. Belanghebbende staat een waarde voor die tussen de € 100.000 en € 110.000 ligt. De Inspecteur houdt staande dat de waarde € 135.000 is.
4.3. Voor de standpunten van partijen en voor de gronden waarop zij hun standpunten doen steunen, wordt verder verwezen naar de stukken van het geding.
5. Beoordeling van het hoger beroep
5.1. Overeenkomstig artikel 17, tweede lid, van de Wet moet, mede blijkens de wetsgeschiedenis, de waarde van onroerende zaken als deze worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde zou zijn besteed, waarbij voorts ervan moet worden uitgegaan dat bij die veronderstelde verkoop de volle en onbezwaarde eigendom zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt onmiddellijk en in volle omvang in feitelijk gebruik zou kunnen nemen.
5.2. De rechtbank heeft naar 's Hofs oordeel met juistheid beslist dat de omtrent de onroerende zaak voorhanden zijnde gegevens meebrengen dat de waarde van de onroerende zaak met € 135.000 niet te hoog is vastgesteld. Met al hetgeen de Inspecteur in beroep en hoger beroep omtrent de onroerende zaak en de door hem gehanteerde vergelijkingsobjecten heeft aangevoerd en aan stukken, vooral het ter onderbouwing van de waardebepaling gebruikte taxatieverslag en het verslag van een bezichtiging van de onroerende zaak op 14 december 2005, heeft ingebracht, mede ter weerlegging van de door belanghebbende in stelling gebrachte argumenten, acht het Hof de Inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, erin geslaagd voldoende feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, tegenover de betwisting ervan door belanghebbende, welke in redelijkheid de conclusie rechtvaardigen, zulks met inachtneming van de uitgangspunten in artikel 17, tweede lid, van de Wet, dat aan de onroerende zaak niet een lagere waarde dan € 135.000 is toe te kennen.
5.3. In het bijzonder acht het Hof aannemelijk gemaakt, gelet ook op de ter zitting door de Inspecteur daarover gegeven toelichting, dat door bij de waardevaststelling ervan uit te gaan dat aan het geheel van vergelijkingsgegevens als zodanig een aan de onroerende zaak toe te kennen waarde van € 165.000 is te ontlenen en dat daarop voor waardeverminderende omstandigheden een bedrag van in totaal € 30.000 in aftrek komt, in ruimschoots voldoende mate rekening is gehouden met alle relevante factoren betreffende de onroerende zaak - waaronder ook alle door belanghebbende opgesomde specifieke aspecten, zoals die betreffende de slechte staat van onderhoud (achterstallig onderhoud, daklekkages en dergelijke) - zowel als zodanig als ten opzichte van de in het taxatieverslag vermelde vergelijkingsobjecten ten tijde van de respectieve verkoopdata. Het Hof is met de Inspecteur van oordeel dat een vergelijking van de onroerende zaak met de vergelijkingsobjecten een waarde voor de onroerende zaak oplevert van ten minste € 135.000 op de waardepeildatum.
5.4. Belanghebbende heeft naar 's Hofs oordeel met hetgeen hij in beroep en in hoger beroep heeft aangevoerd en aan stukken heeft ingebracht onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd dan wel, tegenover de betwisting ervan door de Inspecteur, aannemelijk gemaakt waaruit in redelijkheid een beletsel van inhoudelijke of formele aard is te putten voor het handhaven van de waarde op € 135.000.
5.5. Het vorenoverwogene voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, B. van Walderveen en S.T.M. Beelen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 10 april 2009 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.