Gerechtshof 's-Gravenhage, 10-04-2009, ECLI:NL:GHSGR:2009:BL6307 BL3366, BK-08/00192
Gerechtshof 's-Gravenhage, 10-04-2009, ECLI:NL:GHSGR:2009:BL6307 BL3366, BK-08/00192
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 10 april 2009
- Datum publicatie
- 10 februari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2009:BL3366
- Zaaknummer
- BK-08/00192
Inhoudsindicatie
WOZ. Vaststellen van de waarde van onroerende zaken.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
nummer BK-08/00192
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 10 april 2009
in het geding tussen:
[belanghebbende] te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Schoonhoven, hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 11 april 2008, nummer AWB 06/424, betreffende de hierna vermelde beschikkingen.
1. Beschikkingen, aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Bij op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet) genomen beschikkingen heeft de Inspecteur de waarde van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [a-straat 1], [a-straat 2], [a-straat 3] en [b-straat 1], alle gelegen te [Z], naar het waardepeil van 1 januari 2003 vastgesteld op respectievelijk € 307.000, € 130.000, € 170.000 en € 124.000. De beschikkingen gelden voor de jaren 2005 en 2006.
1.2. Blijkens het biljet waarop de beschikkingen zijn vermeld, heeft de Inspecteur tevens - voor zover hier van belang - aan belanghebbende voor het jaar 2005 met betrekking tot [a-straat 1], [a-straat 2], [a-straat 3] en [b-straat 1] aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Schoonhoven opgelegd naar een heffingsmaatstaf van respectievelijk € 307.000, € 130.000, € 170.000 en € 124.000. De aanslagen bedragen € 226 (gebruik [a-straat 1]), € 283 (eigendom [a-straat 1]), € 119 (eigendom [a-straat 2]), € 155 (eigendom [a-straat 3]) en € 113 (eigendom [b-straat 1]).
1.3. Bij in één geschift verenigde uitspraken op het door belanghebbende tegen de beschikkingen en de aanslagen gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur de beschikkingen gewijzigd, in die zin dat de waarde van de onroerende zaken is vastgesteld op respectievelijk € 209.000, € 110.000, € 125.000 en € 85.000, en heeft hij de aanslagen dienovereenkomstig verminderd.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar betreffende de beschikkingen beroep bij de rechtbank ingesteld. In verband daarmee is van hem een griffierecht geheven van € 38. De rechtbank heeft het beroep bij de in de aanhef vermelde uitspraak ongegrond verklaard.
2. Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De griffier heeft in verband daarmee van belanghebbende een griffierecht geheven van € 107.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 27 februari 2009, gehouden te Den Haag. Daar zijn beide partijen verschenen.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1.1. Belanghebbende is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht en gebruiker van de aan de [a-straat 1] te [Z] gelegen onroerende zaak. De onroerende zaak is een woning met een werkplaats en bergruimte. De perceeloppervlakte is circa 185 m².
3.1.2. Belanghebbende is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de aan de [a-straat 2] te [Z] gelegen onroerende zaak. De onroerende zaak is een rijwoning met aanbouw. De perceeloppervlakte is circa 117 m².
3.1.3. Belanghebbende is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de aan de [a-straat 3] te [Z] gelegen onroerende zaak. De onroerende zaak is een rijwoning met aanbouw. De perceeloppervlakte is circa 140 m².
3.1.4. Belanghebbende is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de aan de [b-straat 1] te [Z] gelegen onroerende zaak. De onroerende zaak is een rijwoning met aanbouw. De perceeloppervlakte is circa 62 m².
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Partijen houdt het antwoord op de vraag verdeeld of de onroerende zaken [a-straat 1], [a-straat 2], [a-straat 3] en [b-straat 1] met respectievelijk € 209.000, € 110.000, € 125.000 en € 85.000, te hoog zijn gewaardeerd, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.
4.2. Belanghebbende staat voor de onroerende zaken een waarde voor ter hoogte van de grondprijs. De Inspecteur houdt staande dat de waarden bij de uitspraken op bezwaar op de juiste bedragen zijn vastgesteld.
4.3. Voor de standpunten van partijen en voor de gronden waarop zij hun standpunten doen steunen, wordt verder verwezen naar de stukken van het geding.
5. Beoordeling van het hoger beroep
5.1. Overeenkomstig artikel 17, tweede lid, van de Wet moet, mede blijkens de wetsgeschiedenis, de waarde van onroerende zaken als deze worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde zou zijn besteed, waarbij voorts ervan moet worden uitgegaan dat bij die veronderstelde verkoop de volle en onbezwaarde eigendom zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt onmiddellijk en in volle omvang in feitelijk gebruik zou kunnen nemen.
5.2. De rechtbank heeft naar 's Hofs oordeel met juistheid beslist dat de omtrent de onroerende zaak [a-straat 1] voorhanden zijnde gegevens meebrengen dat de waarde van die onroerende zaak met € 209.000 niet te hoog is vastgesteld. Hetgeen partijen over en weer in beroep en hoger beroep omtrent de onroerende zaak hebben aangevoerd en aan stukken, vooral het in opdracht van belanghebbende opgestelde taxatierapport van 30 januari 2006 van [A] B.V. te [Z], hebben ingebracht, acht het Hof de Inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, erin geslaagd voldoende feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, tegenover de betwisting ervan door belanghebbende, welke in redelijkheid de conclusie rechtvaardigen, zulks met inachtneming van de uitgangspunten in artikel 17, tweede lid, van de Wet, dat aan de onroerende zaak een waarde van € 209.000 is toe te kennen.
5.3. Het Hof heeft geen reden om aan de betrouwbaarheid van het geheel van de door de Inspecteur met betrekking tot de onroerende zaken [a-straat 2], [a-straat 3] en [b-straat 1] aangedragen gegevens, waaronder die uit de drie door de Inspecteur in eerste aanleg overgelegde taxatierapporten, te twijfelen. Niettemin acht het Hof de Inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, niet erin geslaagd daarmee aannemelijk te maken, tegenover de betwisting ervan door belanghebbende, dat de waarde niet minder bedraagt dan respectievelijk € 110.000, € 125.000 en € 85.000.
5.4. Bij de vorming van dat oordeel heeft het Hof in aanmerking genomen dat dat geheel van gegevens, ook in samenhang met al hetgeen de Inspecteur overigens naar voren heeft gebracht, aan stukken heeft ingebracht en ter zitting heeft toegelicht, niet het nodige inzicht biedt in de wijze waarop alle daarvoor in aanmerking komende gegevens, met name die van de gehanteerde vergelijkingsobjecten, met elkaar zijn vergeleken en hebben geresulteerd in een waarde van respectievelijk € 110.000, € 125.000 en € 85.000. Dat klemt temeer, nu uit de door de Inspecteur aangedragen gegevens, gelet ook op de uitgebreide analyses die belanghebbende met betrekking tot de waardering van de onroerende zaken heeft gemaakt, redelijkerwijs lagere waarden dan de vastgestelde waarden zijn te destilleren.
5.5. Anderzijds is het Hof van oordeel dat een waardering van de onroerende zaken per de peildatum op de door belanghebbende verdedigde bedragen evenmin als juist kan worden aanvaard, reeds omdat die waarden niet aansluiten bij de uit de voorhanden zijnde gegevens naar voren komende waardeniveaus, zoals die ook blijken uit het taxatierapport van [A] B.V.
5.6. Gelet op vorenstaande overwegingen, waaronder die betreffende de in 5.5 bedoelde waardeniveaus, en in aanmerking nemende de feiten en omstandigheden zoals die met betrekking tot de onroerende zaken zijn gebleken, waaronder ook alle door belanghebbende opgesomde specifieke aspecten, daarbij de door partijen over en weer geponeerde argumenten tegen elkaar afwegende, concludeert het Hof dat de aan de onroerende zaken [a-straat 2], [a-straat 3] en [b-straat 1] per de peildatum toe kennen waarden moeten worden vastgesteld op respectievelijk € 97.750, € 110.000 en € 75.000, conform de conclusies uit het taxatierapport van [A] B.V.
5.7. De Inspecteur noch belanghebbende heeft naar 's Hofs oordeel met hetgeen de desbetreffende partij in beroep en in hoger beroep heeft aangevoerd en aan stukken heeft ingebracht, voldoende feiten en omstandigheden aangevoerd dan wel, tegenover de betwisting ervan door de wederpartij, aannemelijk gemaakt waaruit in redelijkheid een beletsel van inhoudelijke of formele aard is te putten voor het vaststellen van de waarde van de onroerende zaken [a-straat 1], [a-straat 2], [a-straat 3] en [b-straat 1] op € 209.000, € 97.750, € 110.000 en € 75.000.
5.8. Het vorenoverwogene voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.
6. Proceskosten en griffierecht
6.1. In de omstandigheid dat het gelijk aan de zijde van belanghebbende is, vindt het Hof aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten van de zaak stelt het Hof op de voet van het Besluit proceskosten fiscale procedures vast op € 297,50 aan taxatiekosten, conform belanghebbendes ter zitting gedane verzoek waartegen de Inspecteur zich niet heeft verzet. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken dat belanghebbende daar aanspraak op maakt.
6.2. Gelet op het bepaalde in artikel 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het voor de behandeling van het beroep voor de rechtbank gestorte griffierecht ad € 38 alsook het voor de behandeling van het hoger beroep voor het Hof gestorte griffierecht ad € 107 te worden vergoed.
7. Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- vernietigt de uitspraken van de Inspecteur inzake de beschikkingen betreffende [a-straat 2], [a-straat 3] en [b-straat 1];
- wijzigt de beschikking betreffende [a-straat 2], in die zin dat de waarde wordt vastgesteld op € 97.750;
- wijzigt de beschikking betreffende [a-straat 3], in die zin dat de waarde wordt vastgesteld op € 110.000;
- wijzigt de beschikking betreffende [b-straat 1], in die zin dat de waarde wordt vastgesteld op € 75.000;
- bevestigt de uitspraak van de Inspecteur inzake de beschikking betreffende [a-straat 1];
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 297,50, en wijst de gemeente Schoonhoven aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden; en
- gelast de gemeente Schoonhoven aan belanghebbende de voor deze zaak gestorte griffierechten van in totaal € 145 te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, B. van Walderveen en S.T.M. Beelen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 10 april 2009 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.