Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 13-11-2009, BL3550, BK-09/00044

Gerechtshof 's-Gravenhage, 13-11-2009, BL3550, BK-09/00044

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
13 november 2009
Datum publicatie
10 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2009:BL3550
Zaaknummer
BK-09/00044

Inhoudsindicatie

Parkeerbelasting. Belanghebbende heeft het bedrag van € 11 aan parkeerbelasting niet voldaan. Wel beschikte hij over een vergunning als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, van de Verordening parkeerbelastingen 2008 en heeft hij de daarvoor verschuldigde belasting voldaan. Naar 's Hofs oordeel mag de Inspecteur belanghebbende in dit geding niet tegenwerpen dat het parkeervignet niet achter de voorruit van het voertuig was geplaatst.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-09/00044

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer d.d. 13 november 2009

op het hoger beroep van [belanghebbende] te [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 december 2008, nr. AWB 08/3438, betreffende na te noemen naheffingsaanslag.

1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1 Aan belanghebbende is met dagtekening 22 januari 2008 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Gouda opgelegd ten bedrage van € 60. In dit bedrag is € 11 aan parkeerbelasting en € 49 aan kosten begrepen.

1.2 Belanghebbende heeft tegen deze naheffingsaanslag een bezwaarschrift ingediend bij het hoofd van de afdeling Belastingen van de gemeente Gouda (hierna: de Inspecteur). Bij de uitspraak op het bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.

1.3 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. In verband hiermee is een griffierecht geheven van € 39. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

2. Loop van het geding in hoger beroep

2.1 Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 107. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 16 oktober 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:

3.1 Op dinsdag 22 januari 2008 om 10.03 uur was de auto van belanghebbende, een [automerk] met het kenteken [...] (hierna: het voertuig), geparkeerd op een parkeerplaats aan de [a-straat] te [Z] (hierna: de parkeerplaats). De parkeerplaats is door het college van burgemeester en wethouders van Gouda (hierna: het college van B&W) aangewezen als een plaats waar op de onderhavige dag en tijd met een vergunning of tegen betaling van parkeerbelasting mocht worden geparkeerd. Een parkeercontroleur heeft geconstateerd dat ter zake van het geparkeerd zijn van het voertuig geen geldig vergunningvignet achter de voorruit van het voertuig was geplaatst en dat evenmin door middel van een zogenoemde dagkaart parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding daarvan is de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd.

3.2 Bij brief van 24 oktober 2007 heeft de Inspecteur belanghebbende erop attent gemaakt dat zijn parkeervergunning voor het jaar 2007 op 31 december 2007 zou verlopen en heeft hij hem in de gelegenheid gesteld deze, tegen betaling van € 60 aan parkeerbelasting, te verlengen. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Hierdoor beschikte hij over een op 3 december 2007 afgegeven vergunning als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, van de Verordening parkeerbelastingen 2008. De parkeervergunning is geldig voor het jaar 2008.

3.3 Het betreft een op naam van belanghebbende gestelde Parkeervergunning Bewoners voor het motorvoertuig met het kenteken [...], geldig in sector [X]. De [a-straat] is gelegen in sector [X]. Aan deze vergunning zijn, blijkens de tekst ervan, voorschriften verbonden, zoals:

" - Bij de vergunning wordt een vignet afgegeven. Het vignet kan van de vergunning worden gescheiden door middel van de scheurrand.

- Het originele vignet dient van buiten het voertuig duidelijk zichtbaar en goed leesbaar achter de voorruit te zijn geplaatst.

- Zonder het vignet of met een incompleet of onjuist geplaatst vignet, wordt geacht geparkeerd te staan zonder vergunning.

- Geldigheid van de parkeervergunning

o Qua tijd: in sector [X] (...) van maandag t/m zaterdag van 09.00 tot 18.00 uur en op koopavonden tot 21.00 uur (vaste koopavond is donderdag)

o Qua plaats: op alle parkeerplaatsen die als belanghebbende parkeerplaatsen zijn aangegeven. De parkeervergunning is niet geldig op kortbetaalparkeerplaatsen en bij parkeermeters.

- De parkeervergunning voor bewoners is slechts geldig voor de afgegeven sector en voor het voertuig dat op de vergunning/vignet staat vermeld.

- Wijzigingen

o wordt bij verhuizing het belanghebbende gebied geheel verhalen, dan verliest de vergunning haar geldigheid en dient tezamen met het vignet bij de afd. Belastingen te worden ingeleverd, waarna eventueel teveel betaalde parkeerbelasting wordt gerestitueerd.

- Ander voertuig of verhuizing naar een andere sector:

o Als het vorenstaande zich voordoet dient de vergunninghouder, onder overlegging van het originele kentekenbewijs (deel II)/ overschrijvingsbewijs, het rijbewijs, de oude vergunning EN het vignet om te wisselen voor een nieuwe parkeervergunning voor het resterende tijdvak, aangepast aan de nieuwe situatie. Voor verhuizing binnen dezelfde sector behoeft de parkeervergunning niet te worden aangepast.

o De vergunning verliest haar geldigheid vanaf het moment dat het voertuig, in het register bij de Rijksdienst voor het wegverkeer te [Q], niet meer ten name van de vergunninghouder geregistreerd staat. De parkeervergunning en het vignet dienen dan bij de afd. Belastingen te worden ingeleverd, waarna eventueel teveel betaalde parkeerbelasting wordt gerestitueerd."

3.4 In de gemeente Gouda wordt gedurende de eerste twee weken van het jaar, wanneer de nieuwe parkeervergunningen gelden, een waarschuwingsbeleid gevoerd. Dit beleid houdt - naar de Inspecteur ter zitting heeft toegelicht - in dat bij controle geen naheffingsaanslag parkeerbelasting wordt opgelegd als de nieuwe vergunning nog niet achter de voorruit is geplaatst.

3.5 Belanghebbende had ten tijde van de hiervoor vermelde constatering door de parkeercontroleur de parkeervergunning voor het jaar 2007, die achter de voorruit was geplaatst, nog niet vervangen door de nieuwe parkeervergunning voor het jaar 2008.

3.6 Tot de stukken van het geding behoort een schriftelijke verklaring van de parkeercontroleur omtrent zijn bevindingen ten tijde van de onderwerpelijke controle. Die verklaring luidt:

" Hierbij verklaar ik, [A], dat ik op 22 januari 2008 om 10:03 uur in de functie van parkeercontroleur in de gemeente Gouda (nr. [xxxx]) heb geconstateerd dat het motorvoertuig met het kenteken [...] ([automerk]) zonder een geldige (zaterdag)vergunning of dagkaart geparkeerd heeft gestaan op een parkeerplaats aan de [a-straat] te [Z], die bestemd is voor vergunning- en dagkaarthouders.

Ik ben op de hoogte van het feit dat [belanghebbende] over een parkeervergunning beschikt, maar heb deze tijdens mijn controle niet in het voertuig aangetroffen.

Nadat ik geen vergunning of dagkaart achter de voorruit aantrof, heb ik verder in de auto gekeken of daar een vergunning of dagkaart lag. Dit was niet het geval.

Voor ik de naheffingsaanslag heb uitgeschreven, heb ik de gebruikelijke tijd van tien minuten in acht genomen. Ik heb niemand in de omgeving van het voertuig waargenomen."

3.7 De parkeerplaats is gelegen in een gedeelte van de binnenstad van [Z] dat niet vrij toegankelijk is voor auto's. Met een auto kan dit gedeelte van de binnenstad alleen worden in- en uitgegaan door het passeren van zogenoemde zakpalen. Een beperkte groep personen beschikt over een ontheffing. Aan belanghebbende is voor het voertuig zodanige ontheffing verleend, namelijk "voor het rijden, het laden/lossen en parkeren in het autovrije gebied in de volgende stra(a)ten: [a-straat]." Ten tijde van de controle was deze ontheffing, zoals voorgeschreven, duidelijk zichtbaar en leesbaar achter de voorruit van het voertuig aanwezig.

4. Toepasselijke regelgeving

4.1 De raad van de gemeente Gouda heeft in zijn openbare vergadering van 12 december 2007 vastgesteld de "Verordening parkeerbelastingen 2008" met een daarbij behorende Tarieventabel en de "Parkeerverordening 2008". Blijkens de inhoud van de gedingstukken zijn deze verordeningen op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt.

4.2 Artikel 2 van de Verordening parkeerbelastingen 2008 luidt als volgt:

"Onder de naam "parkeerbelastingen" worden de volgende belastingen geheven:

a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

b. een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze."

4.3 Artikel 3, vierde lid van de Parkeerverordening 2008 luidt, voor zover thans van belang:

"Burgemeester en wethouders kunnen aan een vergunning (...) voorschriften en beperkingen verbinden. Deze voorschriften en beperkingen mogen alleen strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte. (...)"

4.4 Bij besluit van 10 oktober 2006 heeft het college van B&W het Uitvoeringsbesluit 'Parkeerverordening 2007' vastgesteld.

Artikel 22, eerste lid van dit Uitvoeringsbesluit luidt:

"Het bij de bewoners[vergunning] (...) afgegeven vergunningbewijs dient achter de voorruit van het motorvoertuig op een van buiten het motorvoertuig duidelijk zichtbaar en leesbare wijze te zijn aangebracht."

4.5 Bij besluit van 11 december 2007 heeft het college van B&W het Uitvoeringsbesluit 'Parkeerverordening 2008 en Verordening Parkeerbelastingen 2008' vastgesteld.

5. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

5.1 In geschil is of de naheffingsaanslag vernietigd moet worden. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend; de Inspecteur ontkennend.

5.2 Belanghebbende stelt zich op de volgende standpunten.

5.1.1 De ontheffing om het autovrije gebied in te komen en er te parkeren houdt in dat het verbod om er zonder parkeervergunning te parkeren is opgeheven;

5.1.2 Artikel 22, eerste lid van het Uitvoeringsbesluit 'Parkeerverordening 2007' heeft met ingang van 2008 geen rechtskracht meer omdat de Parkeerverordening 2007, waarop dat uitvoeringsbesluit berust, met de inwerkingtreding van de Parkeerverordening 2008 is ingetrokken;

5.1.3 De parkeercontroleur had, wetende dat voor het parkeren van het voertuig in sector [X] een vergunning was afgegeven en dat de daarvoor verschuldigde belasting was betaald, de naheffingsaanslag niet behoren op te leggen; in elk geval had de Inspecteur onder deze omstandigheden de naheffingsaanslag moeten intrekken.

5.2 De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd betwist.

Met betrekking tot de schriftelijke verklaring van de parkeercontroleur heeft de Inspecteur gesteld dat deze slechts globaal weet welke auto's een vergunning hebben en dat hij ook nooit absoluut zeker kan weten of een parkeervergunning nog terecht is verleend. Dit laatste kan zich voordoen als iemand uit het gebied waarvoor de vergunning geldt, is verhuisd.

5.3 Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.

6. Beoordeling van het hoger beroep

6.1 De onder 5.1.1 en 5.1.2 verwoorde standpunten van belanghebbende ontberen steun in de feiten en in het recht, zodat deze moeten worden verworpen.

6.2 Voor het op de onderhavige dag en tijd geparkeerd zijn van het voertuig op de parkeerplaats was ingevolge artikel 2, aanhef en onderdeel a, van de Verordening parkeerbelastingen 2008 en Onderdeel I, sub 1, van de daarbij behorende Tarieventabel, in verbinding met de artikelen I, II en V van het Uitvoeringsbesluit 'Parkeerverordening 2008 en Verordening Parkeerbelastingen 2008', een bedrag van € 11 parkeerbelasting verschuldigd.

6.3 Klaarblijkelijk is het stelsel van de Verordening Parkeerbelastingen 2008 dat die belasting niet verschuldigd is indien wordt geparkeerd met een vergunning waarvoor de in artikel 2, aanhef en onderdeel b, van de Verordening parkeerbelastingen 2008 bedoelde belasting is voldaan.

6.4 Belanghebbende heeft het hiervoor vermelde bedrag van € 11 aan parkeerbelasting niet voldaan. Wel beschikte hij over een vergunning als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, van de Verordening parkeerbelastingen 2008 en heeft hij de daarvoor verschuldigde belasting voldaan.

6.5 In beginsel is geen sprake van parkeren met een vergunning indien niet wordt voldaan aan de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden.

6.6 Aan de vergunning is onder meer het voorschrift verbonden dat "het originele vignet (...) van buiten het voertuig duidelijk zichtbaar en goed leesbaar achter de voorruit [dient] te zijn geplaatst."

6.7 Dit voorschrift strekt ertoe een doelmatige controle op de naleving van de ter plaatse geldende regels voor het parkeren van voertuigen in individuele gevallen mogelijk te maken, dan wel te vergemakkelijken. Aldus dient het tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte.

6.8 Vast staat dat belanghebbende heeft verzuimd het vignet achter de voorruit te plaatsen. De parkeercontroleur was evenwel, naar het Hof uit diens verklaring afleidt, ten tijde van de controle op de hoogte van het feit dat belanghebbende over een parkeervergunning voor het jaar 2008 beschikte en dat de daarvoor verschuldigde parkeerbelasting was betaald. Niettemin heeft hij, enkel op grond van het ontbreken van het vignet achter de voorruit van het voertuig, de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd. Feiten die achteraf de conclusie rechtvaardigen dat de vergunning ten tijde van de controle haar geldigheid had verloren, hebben zich niet voorgedaan.

6.9 Onder deze omstandigheden mag de Inspecteur belanghebbende in dit geding niet tegenwerpen dat het parkeervignet niet achter de voorruit van het voertuig was geplaatst.

6.10 Het vorenoverwogene betekent dat de naheffingsaanslag ten onrechte is gehandhaafd en moet worden vernietigd. Het hoger beroep slaagt derhalve.

7. Proceskosten en griffierecht

7.1 Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) en de daarbij behorende bijlage, vast op € 644 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep en in hoger beroep {(2 + 2) punten à € 322) x 0,5 (gewicht van de zaak)} alsmede (2 x € 9,50 is) € 19 aan reiskosten in verband met het bijwonen door belanghebbende van de onderscheidene zittingen van de rechtbank en het Hof. Voor vergoeding van proceskosten in bezwaar is geen plaats nu uit de stukken niet naar voren komt dat daarom is verzocht voordat de Inspecteur uitspraak deed op het bezwaar. De door belanghebbende gestelde verletkosten (naar het Hof begrijpt:2 x 3 uren tegen het maximale tarief ingevolge het Besluit) komen niet afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking omdat belanghebbende werkzaam is bij het kantoor van zijn gemachtigde. Hierbij is mede van belang dat de aard van de zaak belanghebbende niet noopte tot het vergezellen van zijn gemachtigde naar de zittingen en de geclaimde verletkosten in een wanverhouding staan tot het bestreden belastingbedrag. Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit is naar het oordeel van het Hof geen sprake. Voor een hogere vergoeding dan in totaal € 663 acht het Hof derhalve geen termen aanwezig.

7.2 Voorts dienen de voor de behandeling van de zaak in beroep en in hoger beroep gestorte griffierechten van € 39 respectievelijk € 107, in totaal € 146, aan belanghebbende te worden vergoed.

8. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank,

- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur, alsmede de naheffingsaanslag,

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 663,

- gelast de Inspecteur het voor deze zaak in eerste aanleg en in hoger beroep gestorte griffierecht van in totaal € 146 aan belanghebbende te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 13 november 2009 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.