Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 08-12-2009, BL4182, BK-09/00033

Gerechtshof 's-Gravenhage, 08-12-2009, BL4182, BK-09/00033

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
8 december 2009
Datum publicatie
17 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2009:BL4182
Formele relaties
Zaaknummer
BK-09/00033

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Belanghebbendes arbeid met betrekking tot de verhuurde panden, waaronder begrepen het onderhavige pand, valt binnen het kader van het normale vermogensbeheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-09/00033

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 8 december 2009

op het hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst Rijnmond (hierna: de Inspecteur) tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 1 december 2008, nr. AWB 06/8361 IB/PVV, betreffende na te noemen aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende, [belanghebbende], laatstelijk gewoond hebbende te [Z], is door de Inspecteur voor het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.876.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag afgewezen. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. De Inspecteur van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 27 oktober 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende is geboren in 1928. Vanaf 1958 exploiteert hij [A], dat zich volgens haar bedrijfsomschrijving bezighoudt met 'Beheer, exploitatie en administratie van onroerende goederen'. Daarnaast exploiteerde belanghebbende gedurende vele decennia een massage-instituut (hierna: [B]).

Belanghebbende heeft tot en met 2000 [A] en [B] in zijn aangiften voor de inkomstenbelasting als twee - afzonderlijke - ondernemingen aangemerkt. Voor beide activiteiten werden afzonderlijke winst- en verliesrekeningen en balansen opgemaakt.

3.2. Belanghebbende was in 2003 eigenaar van de volgende onroerende zaken (hierna gezamenlijk ook aangeduid als: de panden):

a. [a-straat 1] te [Q]. In dit pand waren zowel [A] als [B] gevestigd;

b. [b-straat 1A en 1B] te [R]. Deze onroerende zaken heeft belanghebbende in 1980 gekocht en zij werden in 2003 verhuurd;

c. [c-straat 1A en 1B] te [R]. Deze onroerende zaken heeft belanghebbende in 1985 gekocht en zij werden in 2003 verhuurd;

d. [d-straat 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7] te [R], inclusief twee garageboxen. Deze onroerende zaken heeft belanghebbende in 1998 gekocht en zij werden in 2003 verhuurd.

3.3. Belanghebbende was in het verleden tevens eigenaar van de onroerende zaken [a-straat 2] te [Q] en [c-straat 2A en 2B] te [R]. Deze onroerende zaken heeft belanghebbende vóór 1996 verkocht (de twee laatstgenoemde panden in 1995).

3.4. Belanghebbende heeft de panden nimmer geactiveerd op de balans van [A]. Het pand [a-straat 1] was wel geactiveerd, doch op de balans van [B]. Het onderhoud aan de panden wordt voor een deel door belanghebbende zelf verricht.

3.5. Belanghebbende heeft de resultaten uit de verhuur van de panden tot en met 2001 steeds gerekend tot de winst van [A]. De winst uit deze onderneming over de jaren 1991 tot en met 2001 bedroeg volgens de resultatenrekening:

- over 1991: ƒ 11.671 negatief;

- over 1992: ƒ 42.838 negatief;

- over 1993: ƒ 28.737 negatief;

- over 1994: ƒ 4.996 negatief;

- over 1995: ƒ 16.121;

- over 1996: ƒ 45.399 negatief;

- over 1997: ƒ 40.106 negatief;

- over 1998: ƒ 44.233 negatief;

- over 1999: ƒ 24.914 negatief;

- over 2000: ƒ 2.721 negatief;

- over 2001: ƒ 1.018.

3.6. Tot 1998 is de Inspecteur bij het opleggen van de aanslagen er stilzwijgend mee accoord gegaan dat de verhuuropbrengsten werden opgenomen in door [A] behaalde resultaten.

3.7. Met ingang van het jaar 2001 geeft belanghebbende de resultaten uit de verhuur van de panden niet langer aan als winst uit onderneming aan en rekent hij de panden tot de heffingsgrondslag voor het belastbare inkomen uit sparen en beleggen.

3.8. Naar aanleiding van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998 heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat [A] in dat jaar is gestaakt. Daarop is tussen partijen een discussie ontstaan, die zich in een later stadium uitbreidde tot de jaren 1999 tot en met 2001, over de fiscale kwalificatie van de panden en de met de verhuur daarvan behaalde resultaten. Uiteindelijk heeft de Inspecteur bij brief van 14 januari 2005 het standpunt ingenomen dat sprake is van winst uit onderneming, maar heeft hij - op praktische gronden - de aanslagen over de jaren 1998 tot en met 2002 opgelegd als ware sprake van inkomsten uit vermogen (1998 tot en met 2000) onderscheidenlijk inkomen uit sparen en beleggen (2001 en 2002). Belanghebbende heeft geen bezwaar gemaakt tegen de wijze waarop deze aanslagen zijn vastgesteld.

3.9. In de loop der jaren heeft de Inspecteur vier boekenonderzoeken ingesteld bij belanghebbende: in 1986 voor de jaren 1980 tot en met 1982, in 1994 voor de jaren 1987 tot en met 1989, in 1996 voor het jaar 1992 en in 2003 voor de jaren 1997 tot en met 2001. Blijkens de daarvan opgemaakte controlerapporten, welke in kopie tot de gedingstukken behoren, is in alle vier de onderzoeken aandacht besteed aan de activiteiten van [A], waaronder de verhuur van panden van belanghebbende. In de rapporten van de eerste twee boekenonderzoeken zijn geen opmerkingen gemaakt inzake belanghebbendes fiscale kwalificatie van de activiteiten. In het rapport van het derde boekenonderzoek is het standpunt ingenomen dat de inkomsten uit de verhuur van de onroerende zaken [c-straat 1/2] en [b-straat 1] te [R] moeten worden aangemerkt als inkomsten uit vermogen en niet als winst uit onderneming. Uit 'praktische overwegingen' zijn de verhuurinkomsten niet uit de winst geëlimineerd. In het rapport van het vierde boekenonderzoek - dat is ingesteld in het kader van de onder 3.6. genoemde discussie - is het standpunt ingenomen dat de inkomsten uit de verhuur tot de winst uit onderneming moeten worden gerekend.

3.10. Het pand [d-straat 5] te [S] is in 2003 verkocht voor een bedrag van € 80.000.

3.11. Bij het opleggen van de in geschil zijnde aanslag heeft de Inspecteur de aangegeven winst uit onderneming verhoogd met het verschil tussen de onder 3.8. genoemde verkoopopbrengst en de - door Inspecteur gestelde - aan dit pand toe te rekenen boekwaarde, zijnde (€ 80.000 - € 24.000 =) € 56.000.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of de hiervoor in 3.9. vermelde boekwinst tot het belastbaar inkomen uit werk en woning behoort.

4.2. De Inspecteur stelt zich op het standpunt:

- primair: dat de boekwinst, met inachtneming van de foutenleer, moet worden gekwalificeerd als winst uit onderneming;

- subsidiair: dat het opknappen van de panden in het project [d-straat] een aparte werkzaamheid vormt, niet zijnde de verhuur van die panden;

- en meer subsidiair: dat de door belanghebbende verrichte arbeid normaal vermogensbeheer ontstijgt zodat, zonodig met inachtneming van de foutenleer, sprake is van belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden.

4.3. Belanghebbende heeft de standpunten van de Inspecteur gemotiveerd bestreden.

Conclusies van partijen

5.1. Het beroep van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

5.2. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak en tot veroordeling van de Inspecteur in de werkelijk door belanghebbende gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.850.

Overwegingen omtrent het geschil

6.1. De factor arbeid is zowel voor de kwalificatie winst uit onderneming als voor de kwalificatie resultaat uit overige werkzaamheid van belang is. Indien de arbeid die belanghebbende (heeft) verricht met betrekking tot de onderhavige onroerende za(a)k(en) niet meer is dan bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk is, dan is de boekwinst behaald bij verkoop noch als winst uit onderneming noch als resultaat uit overige werkzaamheid belastbaar.

6.2. De Inspecteur op wie te dezen de bewijslast rust heeft onvoldoende feiten en/of omstandigheden aangevoerd, op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat de door belanghebbende ter zake van de verhuurde panden verrichte arbeid qua aard en omvang normaal vermogensbeheer te buiten gaat. De enkele opsomming van bedragen met betrekking tot de kostenposten "Gereedschappen en materialen" en "Uitbesteed werk" voor de jaren 1991 tot en met 2001 is naar 's Hofs oordeel, mede gelet op het feit dat de bedragen voor de eerstgenoemde kostenpost - afgezien van het jaar 1991 - variëren tussen ƒ 600 en ƒ 5.500 (omgerekend tussen € 272 en € 2.420), niet van dien aard dat daaruit zonder meer volgt dat de verrichte werkzaamheden het normale vermogensbeheer te boven gaan. Ook het gegeven dat er in de resultatenrekeningen over de jaren 1991 tot en met 2001 geen bedragen zijn opgenomen voor de post "Uitbesteed werk" alsmede de in het hoger beroepschrift opgenomen citaten uit de toelichting op de winst- en verliesrekeningen over de jaren 1992, 1998 en 1999 leiden het Hof zowel afzonderlijk als in onderling verband bezien niet tot een ander oordeel.

6.3. Het eerst in de pleitnota in hoger beroep door de Inspecteur ingenomen subsidiaire standpunt dat het opknappen van het onderhavige pand op zich een "aparte werkzaamheid" vormt, treft geen doel. De ter onderbouwing van dit standpunt aangevoerde feiten en omstandigheden werpen geen nieuw licht over de aard en omvang van de door belanghebbende in het opknappen gestoken arbeid.

6.4. De Inspecteur heeft zijn standpunt dat er in het (verre) verleden een fout is gemaakt in de zin van de foutenleer niet of nauwelijks met concrete feiten en/of omstandigheden onderbouwd. Dat bij de Inspecteur geen feiten bekend zijn over de aard en omvang van de exploitatie van de onroerende zaken in de periode vanaf 1958 tot 1980 - waardoor niet kan worden vastgesteld of de kwalificatie winst uit onderneming in die periode onjuist is geweest - kan belanghebbende niet worden tegengeworpen.

6.5. Gelet op het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat belanghebbendes arbeid met betrekking tot de verhuurde panden, waaronder begrepen het onderhavige pand, binnen het kader van het normale vermogensbeheer valt. Hetgeen de Inspecteur voor het overige te berde heeft gebracht, behoeft geen behandeling meer.

6.6. De conclusie uit het voorgaande is dat het hoger beroep ongegrond is.

Proceskosten en griffierecht

7.1 Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 644 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Hof (2 punten à € 322 x 1 (gewicht van de zaak)).

Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig. Het verzoek van belanghebbende om vergoeding van de werkelijk door hem gemaakte proceskosten wijst het Hof af omdat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van de vaststelling van de proceskosten op de voet van artikel 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

7.2. Aangezien de uitspraak van de rechtbank in stand blijft, zal de griffier, ter zake van het hoger beroep, van de Inspecteur een griffierecht van € 433 heffen.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644;

- gelast de griffier ter zake van het hoger beroep van de Inspecteur, van de Staat der

Nederlanden een griffierecht van € 433 te heffen.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.J.J. Engel en O.C.R. Marres, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 8 december 2009 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.