Gerechtshof 's-Gravenhage, 10-12-2009, BL4294, BK-08/00440
Gerechtshof 's-Gravenhage, 10-12-2009, BL4294, BK-08/00440
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 10 december 2009
- Datum publicatie
- 17 februari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2009:BL4294
- Zaaknummer
- BK-08/00440
Inhoudsindicatie
WOZ/OZB. Naar 's Hofs oordeel heeft de Inspecteur alleszins aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum niet te hoog is vastgesteld. Gelet op het bij de heroverweging in mindering gebrachte bedrag op de in eerste instantie vastgestelde waarde, acht het Hof de Inspecteur erin geslaagd in het bijzonder aannemelijk te maken dat in meer dan voldoende mate rekening is gehouden met de ligging van de woning nabij een pluimveebedrijf en met andere voor de waardebepaling van belang zijnde factoren, waaronder de door belanghebbende naar voren gebrachte factoren.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-08/00440
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer van 10 december 2009
in het geding tussen:
[belanghebbende], wonende te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Veere, hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 4 november 2008, nummer AWB 07/1254, betreffende de op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet) genomen beschikking, waarbij de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z], per de waardepeildatum 1 januari 2005 en geldend voor kalenderjaar 2007 is vastgesteld op € 350.000, en de in hetzelfde geschrift vervatte aanslag in de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2007.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 november 2009 te Den Haag. Aldaar zijn verschenen belanghebbende in persoon, alsmede mr. [A] namens de Inspecteur, en tot bijstand [B].
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Gronden
1. Belanghebbende is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning). De woning is een vrijstaande woning met aanbouw woonruimte en vrijstaande garage. De inhoud van de woning is ongeveer 350 m³, de inhoud van de aanbouwwoonruimte is ongeveer 200 m³ en de oppervlakte van het perceel bedraagt ongeveer 2.170 m².
2. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2005 (hierna: de waardepeildatum). De Inspecteur heeft deze waarde bij uitspraak op bezwaar op € 298.000 vastgesteld, terwijl belanghebbende een waarde van € 240.000 bepleit.
3. Zoals blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet dient, met inachtneming van het bepaalde in artikel 17, lid 2, van de Wet, de aan een onroerende zaak toe te kennen waarde te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde zou zijn besteed, waarbij ervan moet worden uitgegaan dat bij die veronderstelde verkoop de volle en onbezwaarde eigendom zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
4. De Inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft ter ondersteuning van de door hem voorgestane waarde van de woning op de waardepeildatum een taxatierapport overgelegd van taxateur [C], die de woning op 24 januari 2008 inpandig heeft opgenomen. Die taxateur heeft de waarde van de woning per de waardepeildatum bepaald op € 402.000. Deze waardering is tot stand gekomen door vergelijking met in de buurt gelegen onroerende zaken waarvan de marktgegevens bekend zijn. In het taxatierapport is van elke vergelijkingsobject een foto opgenomen, waarbij het bouwjaar, de oppervlakte van de kavel, de inhoud van het object, en de verkoopprijs en -datum in een matrixtabel is vermeld.
5. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur, tegenover de betwisting daarvan door belanghebbende, met het door hem overgelegde taxatierapport en de daarop gegeven toelichting alleszins aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum niet te hoog is vastgesteld. Gelet op het bij de heroverweging in mindering gebrachte bedrag op de in eerste instantie vastgestelde waarde, acht het Hof de Inspecteur erin geslaagd in het bijzonder aannemelijk te maken dat in meer dan voldoende mate rekening is gehouden met de ligging van de woning nabij een pluimveebedrijf en met andere voor de waardebepaling van belang zijnde factoren, waaronder de door belanghebbende naar voren gebrachte factoren. Aangaande de stellingen van belanghebbende dat bij de waardering van de woning voor het onderhavige tijdvak moet worden aangeknoopt bij de door de rechtbank Middelburg voor een eerder tijdvak vastgestelde waarde, en dat de waardering niet zorgvuldig tot stand is gekomen omdat de over de eerdere tijdvakken vastgestelde waarden een grillig (stijgend) verloop laten zien, waarbij de relatie met de marktontwikkeling ontbreekt, overweegt het Hof dat zulks, gelet ook op het hiervoor overwogene, niet tot conclusie kan leiden dat de waarde van de woning op een te hoog bedrag is vastgesteld, dan wel dat de Inspecteur in strijd heeft gehandeld met enig beginsel van behoorlijk bestuur en in het bijzonder met het zorgvuldigheidsbeginsel.
6. Op grond van het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond.
7. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. U.E. Tromp, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 10 december 2009 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof de mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog te verstrekken of aan te vullen. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.