Gerechtshof 's-Gravenhage, 20-10-2009, BL4593, BK-08/00165
Gerechtshof 's-Gravenhage, 20-10-2009, BL4593, BK-08/00165
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 20 oktober 2009
- Datum publicatie
- 19 februari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2009:BL4593
- Zaaknummer
- BK-08/00165
Inhoudsindicatie
De kosten ter zake van de door belanghebbende gevolgde opleiding kwalificeren als uitgaven welke ten aanzien van belanghebbende louter als scholingsuitgaven via de persoonsgebonden aftrek kunnen worden vergolden.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-08/00165
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 20 oktober 2009
op het hoger beroep van mevrouw [belanghebbende] te [Z] (hierna: belanghebbende), tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 april 2008, nummer AWB 06/6371 IB/PVV, betreffende na te noemen aanslag.
Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. De Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Rijnmond, heeft aan belanghebbende voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.789.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.927. Voorts heeft hij een vergoeding voor de kosten van het bezwaar toegekend.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.654, vergoeding van het griffierecht ad € 38 gelast en de Inspecteur (de Staat de Nederlanden) veroordeeld een bedrag van € 322 ter zake van de gemaakte proceskosten te voldoen.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband hiermee is een griffierecht geheven van € 107. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft daarop geantwoord met een conclusie van repliek. De Inspecteur heeft schriftelijk meegedeeld geen behoefte te hebben aan een conclusie van dupliek.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van
8 september 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar is de Inspecteur verschenen. Belanghebbende heeft bij faxbericht op 7 september 2009 medegedeeld niet aanwezig te zijn en heeft daarbij niet om uitstel van de mondelinge behandeling verzocht. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
3.1 Belanghebbende is vanaf 1990 op freelancebasis werkzaam als communicatieadviseur. Vanaf 1996 is belanghebbende dit werk in loondienst gaan doen voor de deelgemeente [Q]. Tot oktober 2002 heeft zij van deze deelgemeente salaris ontvangen, hoewel zij het gehele jaar 2002 al op non-actief stond vanwege een arbeidsconflict. In 2001 heeft belanghebbende 1.033 uren aan de freelancewerkzaamheden besteed.
3.2. In 2000 is belanghebbende begonnen aan een studie communicatie aan de [A] in [R]. In 2004 heeft zij deze studie afgerond. In 2001 heeft belanghebbende hieraan 1.040 uren besteed. In het jaar 2002 heeft zij daaraan 2.800 uren besteed.
3.3. Tot en met het jaar 1999 zijn de inkomsten uit de freelancewerkzaamheden van belanghebbende aangemerkt als winst uit onderneming. Voor het jaar 2000 zijn deze inkomsten aangemerkt als inkomsten uit arbeid als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. In de aangifte voor het jaar 2001 heeft belanghebbende de inkomsten weer aangegeven als winst uit onderneming. De winst over dat jaar bedroeg € 10.766, terwijl belanghebbende voor dat jaar een belastbaar inkomen uit werk en woning heeft aangegeven van € 39.479.
3.4. Naar aanleiding van de bevindingen uit een boekenonderzoek, dat de Inspecteur bij belanghebbende heeft laten uitvoeren, heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende geen onderneming drijft en heeft hij de aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.789, als volgt gespecificeerd:
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 39.479
Bij: correctie investeringsaftrek - 1.273
Bij: correctie zelfstandigenaftrek - 4.675
Bij: correctie scholingskosten - 2.362
€ 47.789
3.5. De in 3.4 vermelde scholingskosten betreffende de studie van belanghebbende aan de [A]. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur beslist dat deze uitgaven kunnen worden aangemerkt als scholingsuitgaven als bedoeld in artikel 6.27, eerste lid, van de Wet IB 2001. Met inachtneming van de in artikel 6.30, eerste lid, van de Wet genoemde drempel van € 500, heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.927 (€ 47.789 -/- € 2.362 + € 500).
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of de gemaakte scholingskosten in mindering strekken op de winst uit onderneming, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt. Tussen partijen is niet in geschil, dat indien de voormelde vraag bevestigend moet worden beantwoord belanghebbende terecht aanspraak maakt op zelfstandigenaftrek.
4.2. Belanghebbende heeft ter ondersteuning van haar standpunt - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat zij geen andere keuze had om de HBO-opleiding te volgen ten einde verdere inkomstenderving te voorkomen, gelet op de steeds hogere eisen van potentiële opdrachtgevers. De studie is derhalve gericht op het waarborgen van de onderneming, het behouden en uitbreiden van de kennis en om de grootte van het klantenbestand te continueren. De studie is gecertificeerd overeenkomstig de sinds het jaar 2002 geformuleerde functieprofielen voor een communicatieadviseur. De gevolgde studie is te vergelijken met de reeds eerder door haar gevolgde cursussen NGPR-A (1985-1986) en NIMA-A Communicatie (1999-2000).
4.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden.
4.4. Voor een nadere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.479, en tot vergoeding van het griffierecht en de gemaakte proceskosten.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Overwegingen omtrent het geschil
6.1. De rechtbank heeft - voor zover thans nog van belang - het volgende overwogen. Daarbij dienst onder eiseres te worden verstaan: belanghebbende, en onder verweerder: de Inspecteur:
"4.1 Op grond van hetgeen eiseres daartoe in geding heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat eiseres als communicatieadviseur, voor zover zij deze werkzaamheden niet in dienstbetrekking heeft verricht, een zelfstandig beroep uitoefent en dat de daarmee behaalde voordelen dus moeten worden aangemerkt als winst uit onderneming. In dit oordeel ligt besloten dat eiseres in elk geval recht heeft op de investeringsaftrek.
4.2 De kosten van een studie die worden gemaakt door iemand die een vrij beroep uitoefent behoren tot diens winst uit onderneming voor zover de studie wordt gevolgd om het beroep op het bestaande niveau en in de bestaande omvang te kunnen blijven uitoefenen. Worden de met de studie vergaarde kennis en vaardigheden benut voor het opstarten van nieuwe activiteiten of het verkrijgen van een nieuwe andersoortige klantenkring, dan behoren de kosten niet tot de winst uit onderneming maar tot de persoonsgebonden aftrek. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de studie moest worden gevolgd om het beroep van communicatieadviseur onveranderd te kunnen blijven uitoefenen. Met hetgeen eiseres daartoe heeft aangevoerd acht de rechtbank veeleer aannemelijk dat de studie is gevolgd met het oog op het verkrijgen van een nieuwe klantenkring. Eiseres heeft immers gesteld dat zij met het desbetreffende diploma op zak opdrachten kon krijgen die zij anders niet had kunnen krijgen. Dat eiseres die opdrachten, naar zij impliciet heeft gesteld, mogelijk ook had kunnen uitvoeren met de kennis en vaardigheden die zij vóór het volgen van de studie al had, doet daar niet aan af. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder de desbetreffende kosten terecht heeft aangemerkt als scholingsuitgaven als bedoeld in artikel 6.27, eerste lid, van de Wet IB 2001.
4.3 In hetgeen is overwogen in 4.2 ligt besloten dat de aan de studie bestede uren niet meetellen voor het urencriterium van artikel 3.6, eerste lid, van de Wet IB 2001. Gelet op hetgeen is vermeld in 2.1 voldoet eiseres daarmee niet aan het urencriterium en heeft zij, gelet op het bepaalde in artikel 3.76, eerste lid, van de Wet IB 2001, dus geen recht op zelfstandigenaftrek.
4.4 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient de aanslag te worden verminderd tot een, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.654 (€ 45.927 -/- € 1.273)."
6.2. Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. Ter aanvulling overweegt het Hof nog het volgende.
Belanghebbende heeft reeds kort na het behalen van het certificaat van de gevolgde HBO-opleiding aan de [A] een ander klantenbestand, waaronder [B], opgebouwd dan het bestand waarover zij voorheen na het volgen van beide andere curssussen beschikte. Ook de hoogwaardige kwaliteit van de opleiding welke een studieduur van vier jaar kent, maakt dat deze niet vergelijkbaar is met de twee door belanghebbende eerder gevolgde 'eenjarige cursussen' zoals zij dat in haar eigen woorden omschrijft. Tesamen genomen met de jaarlijkse studielast, zoals deze over ondermeer het onderhavige jaar en het jaar nadien heeft gevergd, ondersteunen evengenoemde omstandigheden het standpunt van de Inspecteur en het oordeel van de rechtbank. De kosten ter zake van de hiervoor vermelde opleiding kwalificeren derhalve als uitgaven welke ten aanzien van belanghebbende louter als scholingsuitgaven via de persoonsgebonden aftrek kunnen worden vergolden.
6.3. Hetgeen belanghebbende overigens of anderszins heeft aangevoerd, kan niet tot een andersluidend oordeel leiden.
6.4. Gelet op het vorenoverwogene dient te worden beslist als hierna vermeld.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, J.W. Savelbergh en R.P.C.W.M. Brandsma, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 20 oktober 2009 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.