Gerechtshof 's-Gravenhage, 20-10-2009, BL4601, BK-08/00407
Gerechtshof 's-Gravenhage, 20-10-2009, BL4601, BK-08/00407
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 20 oktober 2009
- Datum publicatie
- 19 februari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2009:BL4601
- Zaaknummer
- BK-08/00407
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft weliswaar gesteld dat haar post regelmatig bij haar buren wordt bezorgd maar zij heeft – gelet op de betwisting daarvan door de Inspecteur – haar standpunt niet met feiten en/of omstandigheden onderbouwd om dit aannemelijk te doen zijn. Het Hof acht belanghebbende niet in de op haar rustende bewijslast geslaagd.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-08/00407
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 20 oktober 2009
op het hoger beroep van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Haaglanden, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
5 september 2008, nummer AWB 08/85 IB/PVV, betreffende na te noemen aanslag.
Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. De Inspecteur heeft aan mevrouw [belanghebbende] te [Z] (hierna: belanghebbende), een aanslag voor het jaar 2003 opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen naar een verzamelinkomen van negatief € 3.365. Daarbij is het over dit jaar geleden verlies uit werk en woning exclusief ondernemingsverlies vastgesteld op € 1.791 en is het verlies uit onderneming vastgesteld op € 1.574.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard
1.3. Belanghebbende heeft beroep bij de rechtbank ingesteld. Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de Inspecteur opgedragen een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 647,68, en de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aangewezen dit bedrag aan belanghebbende te voldoen en heeft gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van
8 september 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
3.1. Met dagtekening 12 mei 2006 is aan belanghebbende de onderhavige aanslag opgelegd. Zij heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is op 28 september 2006 door de Inspecteur ontvangen. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar - wegens termijnoverschrijding - niet-ontvankelijk verklaard.
3.2. De aanslag heeft als dagtekening 12 mei 2006 en is blijkens de ambtsedige verklaring van 26 februari 2008 van [A], Belastingdienst/CICT, afdeling [B], op 20 april 2008 naar het adres [a-straat 1], [0000 XX] te [Z] verzonden vanuit de Belastingdienst Apeldoorn (afd. CICT). Dit adres komt overeen met het woonadres van belanghebbende.
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. In geschil is of het bezwaar wegens het ontbreken van een verschoonbare termijnoverschrijding terecht niet-ontvankelijk is verklaard, welke vraag de Inspecteur bevestigend en belanghebbende ontkennend beantwoordt.
4.2. De Inspecteur heeft ter ondersteuning van zijn standpunt - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Het aanslagbiljet is tijdig en regelmatig aangeboden aan het juiste adres. Van feiten en omstandigheden welke aanleiding geven om het bepaalde in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht in een voor belanghebbende positieve zin toe te passen is niet gebleken. Hetgeen belanghebbende daartoe heeft gesteld is onvoldoende. Dat er reeds eerder problemen waren met de postbezorging in het algemeen of rond de verzenddatum van het aanslagbiljet in het bijzonder is niet gebleken. Bovendien had belanghebbende maatregelen dienen te treffen om een juiste bezorging door de post zeker te stellen, al dan niet door afspraken te maken met de buren. De rechtbank heeft bij het ontvankelijk verklaren van het bezwaar geen dan wel een onvoldoende motivering gegeven, althans deze kan het oordeel van de rechtbank niet dragen. De rechtbank heeft belanghebbende op haar woord geloofd en geen nader onderzoek gedaan naar de juistheid van haar beweringen. De benodigde zorgvuldigheid ontbreekt en de rechtbank heeft in redelijkheid niet kunnen beslissen zoals deze heeft gedaan.
4.3. Belanghebbende heeft het standpunt van de Inspecteur gemotiveerd bestreden.
4.4. Voor een nadere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot handhaving van de uitspraak op bezwaar.
5.2. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Overwegingen omtrent het geschil
6.1. De rechtbank heeft - voor zover thans nog van belang - het volgende overwogen. Daarbij dient onder eiseres te worden verstaan: belanghebbende, en onder verweerder: de Inspecteur:
"2.3. Niet in geschil is dat verweerder de aanslag uiterlijk op 12 mei 2006 naar het adres van eiseres heeft verzonden. Voorts is niet in geschil dat het bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn als bedoeld in artikel 6:7 van de Awb door verweerder is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aan zien van een na afloop van de bezwaartermijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.4. Eiseres heeft aangevoerd dat zij de aanslag niet heeft ontvangen. Aangezien haar gemachtigde met verweerder over de aanslagregeling voor dat jaar had gecorrespondeerd en een aanslag vervolgens uitbleef, heeft haar gemachtigde om een duplicaat van de aanslag verzocht. Na ontvangst van het duplicaat heeft zij meteen bezwaar gemaakt. Bovendien komt het regelmatig voor dat haar post bij haar buren, die een soortgelijk bedrijf als eiseres uitoefenen, wordt bezorgd. Zij heeft de aanslag ook niet van haar buren ontvangen.
2.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres, met hetgeen zij heeft aangevoerd en haar toelichting ter zitting, aannemelijk gemaakt dat zij de aanslag niet heeft ontvangen. Aangezien tevens vaststaat dat de aanslag wel is verzonden, moet het er voor worden gehouden dat de niet-ontvangst van de aanslag zijn oorzaak vindt bij de postbezorging, derhalve bij derden. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval het risico van onvolkomen postbezorging door derden niet voor rekening van eiseres mag komen.
2.6. Nu eiseres voorts, naar zij onweersproken heeft gesteld, meteen na ontvangst van de duplicaataanslag een bezwaarschrift tegen de aanslag heeft ingediend, is de overschrijding van de bezwaartermijn naar het oordeel van de rechtbank verschoonbaar. Dit houdt in dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiseres in verzuim is geweest.
2.7. Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard."
6.2. Voorop staat dat de onderhavige aanslag op regelmatige wijze is opgemaakt en verzonden aan het juiste adres waarop belanghebbende, zowel feitelijk als volgens de gegevens van de Gemeentelijke Basisadministratie, woonachtig was. Onder die omstandigheden geldt dat de aanslag op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt, behoudens door belanghebbende te stellen en - bij betwisting door de Inspecteur - aannemelijk te maken feiten en omstandigheden, waaruit kan worden afgeleid dat de aanslag niet op het juiste adres is aangeboden.
6.3. Anders dan de rechtbank van oordeel is, acht het Hof hetgeen belanghebbende ter zake heeft aangevoerd van onvoldoende gewicht. Daartoe overweegt het Hof het volgende. Belanghebbende heeft weliswaar gesteld dat haar post regelmatig bij haar buren wordt bezorgd maar zij heeft - gelet op de betwisting daarvan door de Inspecteur - haar standpunt niet met feiten en/of omstandigheden onderbouwd om dit aannemelijk te doen zijn. Ook tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft de gemachtigde van belanghebbende op vragen van het Hof niets ter zake dienende opgemerkt. Op de vragen of de omgekeerde situatie zich (de post van de buren wordt bij belanghebbende bezorgd) incidenteel dan wel met enige regelmaat heeft voorgedaan en/of ook de andere niet van de Belastingdienst afkomstige post niet, dan wel sterk vertraagd wordt ontvangen, is geantwoord dat hem daarover niets bekend is. Voorts blijkt niet dat bij TNT post of bij de Inspecteur een klacht is ingediend over het niet, dan wel vertraagd dan wel door tussenkomst van de buren ontvangen van post, althans belanghebbende heeft zodanige feiten niet gesteld en de Inspecteur heeft zulks op voorhand betwist. Onder die omstandigheden acht het Hof belanghebbende niet in de op haar rustende bewijslast geslaagd. Niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende redelijkerwijs niet in verzuim is geweest.
6.4. Aan het vorenstaande doet niet af dat belanghebbende per 14 november 2007, derhalve ruim na het ontstaan van het onderwerpelijke geschil, maatregelen heeft getroffen aldus dat op haar daartoe strekkend verzoek alle correspondentie met de Belastingdienst sindsdien aan haar gemachtigde wordt gezonden.
6.5. Hetgeen partijen nog overigens of anderszins hebben aangevoerd, leidt niet tot een andersluidend oordeel.
6.6. Gelet op het vorenoverwogene dient te worden beslist als hierna vermeld.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van een der partijen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitpraak van de rechtbank en
- bevestigt de uitspraak op bezwaar.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, J.W. Savelbergh, en R.P.C.W.M. Brandsma, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 20 oktober 2009 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.