Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 10-11-2009, BL5507, BK-08/00436

Gerechtshof 's-Gravenhage, 10-11-2009, BL5507, BK-08/00436

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
10 november 2009
Datum publicatie
24 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2009:BL5507
Formele relaties
Zaaknummer
BK-08/00436

Inhoudsindicatie

Op grond van artikel 7.2, tweede lid, onderdeel f, van de Wet zijn de kosten van rente ter zake van een eigen woningschuld beginsel slechts aftrekbaar indien de eigen woning in Nederland is gelegen. Nu niet in geschil is dat de eigen woning waarvoor belanghebbende aftrek van de kosten van de rente inzake de eigen woningschuld vraagt in China is gelegen, kunnen deze kosten niet ten laste van het binnenlands belastbaar inkomen uit werk en woning komen. Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat er geen aanleiding bestaat van de wettelijke regeling als hiervoor beschreven af te wijken op grond van de door belanghebbende aangevoerde bijzondere omstandigheid dat hij alle lasten draagt van de eigen woning in China.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-08/00436

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 10 november 2009

Op het hoger beroep van [belanghebbende] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 31 oktober 2008, nummer AWB 07/1030 IB/PVV, betreffende de hierna vermelde door de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van Belastingdienst /Limburg opgelegde aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 79.458.

1.2. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag afgewezen.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 107. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. Bij brief van 14 september 2009, bij het Hof ingekomen op 15 september 2009, heeft belanghebbende nadere stukken ingediend. Deze brief en de nadere stukken zijn door tussenkomst van de griffier ter kennisneming aan de Inspecteur gezonden. Bij brief van 1 oktober 2009 heeft de griffier de hiervoor bedoelde brief van belanghebbende beantwoord.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 06 oktober 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende is op 20 april 2005 gehuwd en heeft een kind dat is geboren op [dag en maand] 2005. Zijn echtgenote en kind wonen in [Q], China, in een woning die eigendom is van de echtgenote. Belanghebbende verbleef in 2005 van elke drie maanden een maand bij zijn gezin in China, tot welk land belanghebbende onbeperkt toegang heeft. Belanghebbende heeft gedurende het gehele jaar 2005 een huurwoning in [Z] aangehouden. Belanghebbende is door de Inspecteur voor het jaar 2005 aangemerkt als buitenlands belastingplichtige voor de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet).

3.2. Belanghebbende heeft gedurende het gehele jaar 2005 in Nederland gewerkt voor in Nederland gevestigde werkgevers. Hij heeft vanaf zijn geboorte (in 1941) tot - in elk geval - 2004 in Nederland gewoond en gewerkt.

3.3. In de aangifte voor het onderhavige belastingjaar (2005) heeft belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 79.818 en (in een aanvulling) een persoonsgebonden aftrek van € 24.000 wegens uitgaven voor onderhoudsverplichtingen jegens zijn vrouw en een persoonsgebonden aftrek van € 360 wegens uitgaven voor levensonderhoud van zijn kind gevraagd. Eerder genoemd bedrag van € 24.000 heeft betrekking op de hypotheekrente die belanghebbende heeft betaald voor de eigen woning in China.

3.4. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur de aftrek van € 24.000 geweigerd en de aftrek van € 360 verleend en het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 79.458.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. In hoger beroep is in geschil of, en zo ja in hoeverre, belanghebbende recht heeft op een fiscale tegemoetkoming in verband met de door hem gedragen hypotheeklasten van de woning in China, dan wel op grond van de redelijkheid en billijkheid in verband met door belanghebbende gestelde bijzondere omstandigheden, hetgeen belanghebbende bepleit, doch door de Inspecteur wordt betwist.

4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen in hoger beroep

5.1. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur, en tot vermindering van de aanslag naar een verzamelinkomen van € 55.458.

5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Overwegingen omtrent het geschil

6.1. Niet in geschil is dat belanghebbende voor het onderwerpelijke belastingjaar (2005) als buitenlands belastingplichtige aangemerkt moet worden.

6.2. Op grond van artikel 7.2, tweede lid, onderdeel f, van de Wet zijn de kosten van rente ter zake van een eigen woningschuld beginsel slechts aftrekbaar indien de eigen woning in Nederland is gelegen. Nu niet in geschil is dat de eigen woning waarvoor belanghebbende aftrek van de kosten van de rente inzake de eigen woningschuld vraagt in China is gelegen, kunnen deze kosten niet ten laste van het binnenlands belastbaar inkomen uit werk en woning komen.

6.3. Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat er geen aanleiding bestaat van de wettelijke regeling als hiervoor onder 6.2 beschreven af te wijken op grond van de door belanghebbende aangevoerde bijzondere omstandigheid dat hij alle lasten draagt van de eigen woning in China. Art. 7.2, tweede lid, onderdeel f, van de Wet heeft uitdrukkelijk geen betrekking op de eigen woning die de belastingplichtige eventueel in zijn woonstaat aanhoudt. De overeenkomst van 5 maart 1988 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Volksrepubliek China tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 1987,93) noch het EG-Verdrag noopt tot een andersluidend oordeel.

6.4. Het beroep van belanghebbende op de aanwezigheid van overige, bijzondere omstandigheden die op grond van de redelijkheid en billijkheid zouden moeten leiden tot een vermindering van het binnenlands belastbaar inkomen uit werk en woning, faalt eveneens. De Wet geeft in artikel 7.2, tweede lid een limitatieve opsomming van de elementen van het inkomen uit werk en woning die tesamen het binnenlands belastbaar inkomen uit werk en woning vormen. De door belanghebbende aangevoerde hypotheeklasten behoren daar - los van het feit dat belanghebbende niets bij heeft gebracht omtrent de hoogte daarvan - niet toe.

6.5. Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat de Wet ombillijk is heeft op grond van artikel 11 van de Wet algemene bepalingen (Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koninkrijk) te gelden, dat het Hof in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen. Het beroep van belanghebbende op een afwijking van de Wet om reden dat de Wet tot een onbillijk resultaat leidt slaagt derhalve niet. Voor een tegemoetkoming aan onbillijkheden van overwegende aard, welke zich bij de toepassing van de belastingwet mochten voordoen, heeft de wetgever in artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Wet van 2 juli 1959, Stb. 301) een voorziening getroffen. De minister van Financiën is bij uitsluiting bevoegd - derhalve niet de rechter - voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, welke zich bij de toepassing van de belastingwet mochten voordoen.

6.6. Voor zover belanghebbende in hoger beroep bedoelt te stellen dat ten onrechte de door hem geclaimde persoonsgebonden aftrek ter zake van onderhoudskosten van zijn echtgenote is geweigerd, en dat de genoten inkomsten uit werk ten onrechte geheel aan het werkland zijn toegerekend, herhaalt belanghebbende zijn voor de rechtbank ingenomen standpunten en voegt daar geen nieuwe standpunten aan toe.

6.7. De rechtbank is naar 's Hofs oordeel terecht en op goede gronden tot haar hiervoor in rechtsoverweging 1.3. weergegeven beslissing gekomen.

6.8. Het vorenstaande voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.J.J. Engel en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 10 november 2009 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.