Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 27-10-2009, BL5510, BK-08/00260

Gerechtshof 's-Gravenhage, 27-10-2009, BL5510, BK-08/00260

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
27 oktober 2009
Datum publicatie
24 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2009:BL5510
Zaaknummer
BK-08/00260

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting. Een ambtshalve verrichte beoordeling door het Hof van het onderhavige geschil brengt het Hof niet tot de conclusie dat het belastbare bedrag op een lager bedrag dient te worden vastgesteld dan € 624.897. Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-08/00260

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 27 oktober 2009

op het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 mei 2008, nummer AWB 06/9409 VPB, betreffende na te noemen aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is door de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Holland-Midden (hierna: de Inspecteur) voor het boekjaar 1 januari 2002 tot en met 31 januari 2003 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 2.000.000. Daarbij is tevens bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 340.

1.2. Het door belanghebbende tegen deze aanslag gemaakte bezwaar is door de Inspecteur afgewezen.

1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep bij de rechtbank ingesteld.

1.4. Nadien heeft de Inspecteur bij beschikking de aanslag ambtshalve verminderd tot een naar een belastbaar bedrag van € 624.897.

1.5. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de aanslag zoals die luidt na vermindering gehandhaafd.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door het Hof een griffierecht geheven van € 433. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 29 september 2009. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting in hoger beroep verhandelde, kan in hoger beroep worden uitgegaan van de volgende door de rechtbank in onderdeel 2 van de bestreden uitspraak vastgestelde feiten, waarbij door de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder is aangeduid.

2.1. Met dagtekening 1 februari 2003 is aan eiseres een aangiftebiljet vennootschapsbelasting voor het boekjaar 2002/2003 uitgereikt. Op het voorblad van het biljet is vermeld dat de aangifte moet zijn ingeleverd vóór 1 juni 2003. Eiseres heeft het aangiftebiljet niet binnen de gestelde termijn teruggezonden. Vervolgens heeft verweerder met dagtekening 5 maart 2005 de aanslag vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 2.000.000 en bij beschikking een verzuimboete opgelegd. Daarop heeft eiseres met dagtekening 15 april 2005 en ontvangen door verweerder op 18 april 2005 een pro forma bezwaarschrift ingediend, nader gemotiveerd bij brief met dagtekening 5 juli 2005, ontvangen bij verweerder op 6 juli 2005, met daarbij alsnog het ingevulde aangiftebiljet. Het aangiftebiljet vermeldt een belastbaar bedrag van € 498.761.

2.2. Op 9 november 2005 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Daarin is door de gemachtigde van eiseres uiteengezet dat de structuur van het concern waartoe eiseres behoort is gewijzigd en meer in het bijzonder dat sprake is geweest van "doorzakken" van de voormalige moedervennootschap tot de positie van (klein)dochter. Volgens punt 6 van het opgemaakte hoorverslag, gedagtekend 18 november 2005, zijn de volgende afspraken gemaakt:

"(...)[Verweerder] zal [zijn] vragen en opmerkingen over de bij bezwaar alsnog ingediende aangiften schriftelijk voorleggen aan [gemachtigde van eiseres]. [Eiseres] zal een afschrift aan [verweerder] zenden (...) van zijn map waarin alle gegevens met betrekking tot eerdergenoemd doorzakken zijn opgenomen.

(... )."

2.3. Bij brieven met dagtekening 18 januari 2006, 10 februari 2006, 26 juli 2006 en 21 september 2006 heeft verweerder (de gemachtigde van) eiseres gevraagd de informatie over te leggen. Nadat eiseres daarop niet is ingegaan heeft verweerder het bezwaar afgewezen.

2.4. In de beroepsfase heeft verweerder eiseres met dagtekening 15 februari 2007 een brief gestuurd waarin het volgende valt te lezen:

"Zoals telefonisch besproken bevestig ik u hierbij het volgende.

U heeft een beroepschrift ingediend tegen de uitspraak op het bezwaarschrift vennootschapsbelasting 2002 van [belanghebbende] 13V. De aanslag is destijds ambtshalve vastgesteld met een belastbaar bedrag van € 2.000.000. U heeft nadien bij bezwaar alsnog een aangifte ingediend met een belastbaar bedrag van € 498.761. U heeft aangegeven dat het concern is gereorganiseerd. De belastingdienst heeft daarom vragen gesteld, die door u niet zijn beantwoord. Het belang van de vragen is gelegen in de aftrek van de rente die verschuldigd is aan gelieerde ondernemingen. De correctie terzake bedraagt maximaal € 64.253 volgens vraag 19 € van de opgaaf. Daarnaast heeft u volgens vraag 18 a van de opgaaf de afschrijvingen op immateriële activa verhoogd van € 178.048 naar € 239.931, hoewel naar aanleiding van het boekenonderzoek over 2001 is afgesproken dat de afschrijving gemaximeerd blijft op € 178.048. Volgens uw telefonische informatie zou het verschil mogelijk zijn gelegen in nieuwe investeringen. Zonder nadere gegevens is dit voor de belastingdienst niet te beoordelen.

Aannemende dat de aangifte verder correct is ingevuld bedraag(t) de maximale correctie van het belastbaar bedrag daarom € 64.253 + € 61.883 = € 126.136.

Ik zal daarom de aanslag ambtshalve verminderen naar een belastbaar bedrag van € 624.897.

Ingevolge artikel 13 lid 2 van het Belastingverdrag met Oostenrijk is de aandeelhoudersrelatie van belang voor de vraag of bronbelasting op royalties mag worden ingehouden.

Nu de aandeelhoudersrelatie niet duidelijk is ga ik (vooralsnog) niet over tot verrekening van Bronbelasting.

In het gesprek heeft u tevens aangegeven van plan te zijn mij de gevraagde bescheiden alsnog te doen toekomen. Gelet op het feit dat we al in de beroepsfase zijn doe ik geen enkele uitspraak over de status van deze stukken.".

Omschrijving geschil, standpunten en conclusies van partijen

4.1. In geschil is of de aanslag naar een juist bedrag is vastgesteld.

4.2. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 498.761.

4.3. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.4. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Het oordeel van de rechtbank

5. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarbij zij heeft overwogen:

4.1. Niet in geschil is dat eiseres het aan haar uitgereikte aangiftebiljet voor het jaar 2002/2003, niet, althans niet voordat de aanslag werd opgelegd, heeft ingediend. Ter zitting heeft verweerder onweersproken gesteld dat hij eiseres schriftelijk heeft gemaand de aangifte alsnog in te leveren. De rechtbank neemt dit als vaststaand aan. Eiseres heeft dus niet de vereiste aangifte gedaan als bedoeld in artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr). Ingevolge het bepaalde in artikel 27e, eerste volzin, aanhef, onderdeel a en slot, van de Awr moet het beroep ongegrond worden verklaard indien de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.

4.2. Blijkens zijn brief aan eiseres met dagtekening 15 februari 2007 en het verhandelde ter zitting heeft verweerder in de beroepsfase het standpunt ingenomen dat de aanslag moet worden verminderd overeenkomstig de bij het bezwaar ingediende aangifte, met dien verstande dat het daarin vermelde bedrag van € 498.761 moet worden verhoogd met € 126.136. Deze correctie ziet voor een bedrag van € 64.253 op rente die verschuldigd zou zijn aan gelieerde ondernemingen, en voor een bedrag van € 61.883 op afschrijvingen op immateriële activa. Voorts heeft verweerder een door eiseres aangegeven bedrag van € 20.000 aan buitenlandse bronbelasting niet verrekend.

4.3. Eiseres heeft onvoldoende aangevoerd om overtuigend aan te tonen, dat en in hoeverre het nader door verweerder ingenomen standpunt onjuist is. Een enkele verwijzing van eiseres naar de in de bezwaarfase alsnog ingediende aangifte is daarvoor onvoldoende. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat zonder verdere toelichting, waarom door de inspecteur een- en andermaal is verzocht en die door eiseres - ook in beroep - niet is gegeven, te veel onduidelijkheid bestaat over de aanvaardbaarheid van de renteaftrek die verschuldigd is aan gelieerde ondernemingen, de toename van de afschrijvingen op immateriële activa van € 178.048 naar € 239.931 en de buitenlandse bronbelasting. De rechtbank acht het door verweerder in zijn brief van 15 februari 2007 genoemde belastbaar bedrag van € 624.897 aannemelijk.

4.4. Eiseres heeft in beroep gesteld dat de aanvaardbaarheid van de door haar overgelegde aangifte alsnog zou kunnen worden onderzocht, zulks onder leiding van de rechtbank. De rechtbank ziet geen aanleiding hiertoe over te gaan. Eiseres heeft de in de bezwaarfase de aangifte alsnog ingediend, doch de door verweerder verzochte toelichtingen daarop, ook na tot vier maal toe te zijn gerappelleerd, niet verstrekt. Ook in beroep is eiseres, nadat uit de uitspraak van verweerder al gebleken was dat deze zich beriep op de zogenaamde omkering van de bewijslast, op geen enkele wijze overgegaan tot het geven van nadere uitleg over de samenstelling van het belastbare bedrag. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat, ook in acht genomen de plaats en de functie van het voorschrift van artikel 25, zesde lid, juncto artikel 27e, van de Awr, zoals de wetgever dat voor de belastingprocedure voor ogen heeft gestaan, de grenzen van een goede procesorde zouden worden overschreden als eiseres in deze fase, na lange tijd van volstrekte en misplaatste lijdelijkheid, alsnog in de gelegenheid zou worden gesteld haar gelijk aan te tonen.

4.5. Ten aanzien van de opgelegde verzuimboete overweegt de rechtbank dat verweerder eiseres schriftelijk heeft uitgenodigd aangifte te doen. Nadat aangifte uitbleef, heeft verweerder eiseres schriftelijk gemaand aangifte te doen. Eiseres heeft daarop niet gereageerd. Derhalve heeft eiseres niet binnen de door verweerder gestelde termijn aangifte gedaan. Daarbij is er volgens verweerder sprake van een tweede verzuim. Nu eiseres de gestelde feiten niet heeft weersproken en geen zelfstandige grieven tegen de boete heeft geformuleerd is, mede gelet op § 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998, de verzuimboete terecht en naar een juist bedrag opgelegd.

4.6. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Overwegingen omtrent het geschil

6.1. Belanghebbende heeft in haar aanvulling op het proforma ingediende beroepschrift medegedeeld dat het Hof de gronden van het beroep separaat zal ontvangen. Die gronden zijn door het Hof nimmer ontvangen.

6.2. Een ambtshalve verrichte beoordeling door het Hof van het onderhavige geschil brengt het Hof niet tot de conclusie dat het belastbare bedrag op een lager bedrag dient te worden vastgesteld dan € 624.897.

6.3. Gelet op het voorgaande is het hoger beroep ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

Proceskosten

7. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.W. baron van Knobelsdorff en P.M. Verhagen, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 27 oktober 2009 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden / belastingkamer, Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.