Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 26-01-2010, BL1752, BK-08/00464 en 08/00465

Gerechtshof 's-Gravenhage, 26-01-2010, BL1752, BK-08/00464 en 08/00465

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
26 januari 2010
Datum publicatie
3 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BL1752
Formele relaties
Zaaknummer
BK-08/00464 en 08/00465

Inhoudsindicatie

Tussen partijen is in geschil of de conserverende aanslag en de revisierente terecht en tot het juiste bedrag zijn vastgesteld en voorts of belanghebbende in aanmerking komt voor een proceskosten- en schadevergoeding, welke vragen door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend worden beantwoord.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-08/00464 en 08/00465

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 26 januari 2010

op het hoger beroep van [belanghebbende] te [Z] (België) tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 oktober 2008, nrs. AWB 07/9422 IB/PVV en AWB 08/6714, betreffende na te noemen aanslag en beschikking.

Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is, met dagtekening 29 april 2006, door de Inspecteur van de Belastingdienst Rijnmond (hierna: de Inspecteur) voor het jaar 2003 een conserverende aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen ten bedrage van € 211.486 opgelegd, berekend naar een te conserveren inkomen van € 406.722. Bij gelijktijdig genomen beschikking heeft de Inspecteur aan belanghebbende € 81.344 aan revisierente in rekening gebracht. De conserverende aanslag en de revisierente zijn in één geschrift vervat.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag en de beschikking inzake de revisierente afgewezen. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep, voor zover het gericht is tegen de beschikking revisierente, gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van die uitspraak in stand blijven. Voor het overige heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 107. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. Beide partijen, belanghebbende bij brief van 1 november 2009 en de Inspecteur bij brief van 6 november 2009, hebben nog nadere stukken ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 10 november 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar is de Inspecteur verschenen. Belanghebbende is met voorafgaande kennisgeving aan Het Hof niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3. Het Hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, opgenomen onder 2.1. tot en met 2.4. van haar uitspraak, waarbij door de rechtbank belanghebbende als eiser is aangeduid:

2.1. Eiser was vanaf 1969 ononderbroken, en zo ook het gehele jaar 2003, in dienstbetrekking werkzaam bij [B] te [Q]. Uit hoofde van die dienstbetrekking heeft hij pensioenaanspraken opgebouwd bij de Stichting Pensioenfonds [B] (hierna: het Pensioenfonds). Het pensioen kan niet worden afgekocht en wordt alleen uitbetaald op een Nederlandse bankrekening. Eiser is met ingang van 1 juli 2004 met tijdelijk ouderdomspensioen gegaan en met ingang van 1 juli 2007 met volledig pensioen.

2.2. Eiser heeft op 22 augustus 2002 een onderhandse koopovereenkomst gesloten met betrekking tot zijn huidige woning te [Z] (België). Die woning staat hem sinds 14 oktober 2002 ter beschikking. Bij overeenkomst van 6 december 2002 heeft eiser zijn oude woning te [R] verkocht. Op 5 maart 2003 heeft hij die woning geleverd aan de kopers daarvan en heeft hij zich met zijn gezin laten uitschrijven uit de gemeentelijke basisadministratie. Tussen 14 oktober 2002 en 5 maart 2003 stonden zowel de woning te [Z] als de woning te [R] aan eiser en zijn gezin ter beschikking. Op 11 augustus 2003 hebben eiser en zijn gezin zich laten inschrijven in de bevolkingsadministratie van de gemeente [Z]. In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 (hierna: de aangifte) heeft eiser vermeld dat hij per 5 maart 2003 is verhuisd van Nederland naar België en heeft hij op de voet van artikel 2.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2003; hierna: de Wet) gekozen voor binnenlandse belastingplicht.

2.3. Naar aanleiding van de aangifte zijn in het kader van de aanslagregeling schriftelijke vragen gesteld aan eiser. Een van die vragen betreft de waarde in het economische verkeer van de pensioenaanspraak 'op het moment van emigratie'. Ter beantwoording van die vraag heeft eiser bij brief van 5 maart 2006 een kopie van een brief van het Pensioenfonds van 28 februari 2006 toegezonden, waarin is vermeld dat de waarde in het economische verkeer van de pensioenaanspraken 'op het moment van emigratie volgens artikel 3.83, lid 1, van de Wet inkomstenbelasting 2001' € 406.722 voor het ouderdomspensioen en € 131.203 voor het partnerpensioen bedraagt.

2.4. Bij beschikking van 2 oktober 2006 is uitstel van betaling van de conserverende aanslag en de revisierente verleend tot 31 december 2013. Aan het uitstel is een aantal voorwaarden verbonden, die zijn omschreven in de bijlage bij de beschikking. Er is geen zekerheid gevraagd of gesteld.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of de conserverende aanslag en de revisierente terecht en tot het juiste bedrag zijn vastgesteld en voorts of belanghebbende in aanmerking komt voor een proceskosten- en schadevergoeding, welke vragen door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend worden beantwoord.

4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, van de uitspraak van de Inspecteur, van de conserverende aanslag en de beschikking inzake de revisierente. Voorts meent belanghebbende dat hij in aanmerking komt voor een proceskosten- en schadevergoeding.

5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

Overwegingen omtrent het geschil

6.1. Belanghebbende heeft op 5 maart 2003 Nederland metterwoon verlaten en is per die datum geëmigreerd naar België. Derhalve moet belanghebbende tot 5 maart 2003 als binnenlands belastingplichtig als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) worden aangemerkt.

6.2. Belanghebbende heeft op de voet van artikel 2.5, lid 1, van de Wet gekozen voor toepassing, met ingang van 5 maart 2003, van de regels van de Wet voor binnenlands belastingplichtigen. Op grond van artikel 2.5, lid 2, van de Wet geldt deze keuze niet voor de toepassing van artikel 3.83 van de Wet.

6.3. Op grond van artikel 3.83, lid 1, van de Wet wordt de waarde in het economische verkeer van opgebouwde aanspraken uit een pensioenregeling tot het loon van de belastingplichtige gerekend indien deze de (gewezen) werknemer is aan wie het pensioen is toegezegd en anders dan door overlijden ophoudt binnenlands belastingplichtig te zijn. Op grond van artikel 3.146, lid 3, van de Wet wordt dit loon in geval van emigratie geacht te zijn genoten op het tijdstip dat onmiddellijk aan de emigratie voorafgaat.

6.4. Op grond van artikel 30i, lid 1, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), wordt revisierente verschuldigd indien, voor zover hier van belang, door de toepassing van artikel 3.83, lid 1, van de Wet, de aanspraak ingevolge een pensioenregeling tot het loon wordt gerekend. Artikel 30i, lid 2, van de AWR schrijft voor dat de revisierente 20 percent bedraagt van de waarde in het economische verkeer van de in het eerste lid genoemde aanspraak.

6.5. Uit het voorgaande volgt dat de onderhavige conserverende aanslag en de revisierente aan belanghebbende is opgelegd respectievelijk in rekening is gebracht in zijn hoedanigheid van binnenlands belastingplichtige en betrekking hebben op zijn als binnenlands belastingplichtige genoten loon en dat zulks voor de toepassing van het nationale recht terecht is gebeurd.

6.6. Het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, Trb. 2001, 136 (hierna: het Verdrag) dat met ingang van 1 januari 2003 van toepassing is, doet aan het in 6.5. overwogene niet af. Gesteld noch gebleken is, dat belanghebbende in de periode 1 januari 2003 tot 5 maart 2003, conform het bepaalde in artikel 4, § 1, van het Verdrag, in België aan belasting was onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf of enige andere soortgelijke omstandigheid, zodat niet gezegd kan worden dat belanghebbende in die periode voor de toepassing van het Verdrag inwoner van zowel België als Nederland was.

6.7. Niettemin kan de onderhavige heffing, die gebaseerd is op een inkomensfictie (artikel 2.8, lid 2, van de Wet) en een gefingeerd genieten (artikel 3.146, lid 3, van de Wet) en die aangrijpt bij emigratie van belanghebbende naar België, onder omstandigheden in strijd komen met de goede trouw die in acht moet worden genomen bij de uitlegging en toepassing van het Verdrag. Van een dergelijke omstandigheid is sprake indien de heffing een voordeel belast dat naar zijn werkelijke aard bezien – al dan niet potentieel – ter heffing is toegewezen aan België.

6.8. De heffing ter zake van pensioenen is geregeld in artikel 18 van het Verdrag. Ingevolge § 1, sub a, van dat artikel zijn, kort gezegd, pensioenen slechts in de woonstaat van de pensioengerechtigde belastbaar, op grond waarvan de aan belanghebbende vanaf zijn (pre)pensioendatum toekomende en aan hem uitbetaalde pensioentermijnen aan België als woonstaat van belanghebbende ter belastingheffing zijn toegewezen. Ofschoon aan Nederland op grond van het bepaalde in § 2 en § 3 als Staat waaruit het (pre)pensioen afkomstig is (ook) heffingsrecht toekomt, zien laatstvermelde verdragsbepalingen, gelet op hun tekst, naar ’s Hofs oordeel niet op een conserverende aanslag en/of te conserveren inkomen zoals aan de orde in dit geschil.

6.9. De aan belanghebbende opgelegde conserverende aanslag knoopt aan bij de waarde in het economische verkeer van de pensioenaanspraak op emigratiedatum. Daarmee wordt de heffing over toekomstige pensioentermijnen, die normaal gesproken eerst vanaf de pensioendatum worden uitbetaald, door Nederland naar voren gehaald. Nu dergelijke pensioentermijnen zoals in 6.8. is overwogen, slechts in België belastbaar zijn, wordt door deze handelwijze van Nederland de werking van artikel 18, § 1, sub a, van het Verdrag uitgehold. Het Hof is van oordeel dat de aan belanghebbende opgelegde conserverende aanslag en het in rekening brengen van revisierente in strijd zijn met de jegens België in acht te nemen goede trouw bij de uitlegging en toepassing van het Verdrag.

6.10. Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep gegrond.

Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten aangezien gesteld noch gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.

Wel dient aan belanghebbende het voor van de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 39, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 107 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraken van de rechtbank;

- vernietigt de conserverende aanslag;

- vernietigt de beschikking inzake de revisierente;

- gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 146 aan griffierecht te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.W. baron van Knobelsdorff en H.J. van den Steenhoven in tegenwoordigheid van de griffier mr. H.P. Baldewsing. De beslissing is op 26 januari 2010 in het openbaar uitgesproken. Wegens ontstentenis van de griffier is de uitspraak niet door hem ondertekend.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.