Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 08-01-2010, BL1766, BK-09/00132

Gerechtshof 's-Gravenhage, 08-01-2010, BL1766, BK-09/00132

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
8 januari 2010
Datum publicatie
3 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BL1766
Zaaknummer
BK-09/00132

Inhoudsindicatie

De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat de met betrekking tot de correctie betreffende de vaste kostenvergoedingen voorhanden zijnde gegevens meebrengen dat de vergoedingen, nu die niet zijn gespecificeerd op een wijze die voldoet aan het voorschrift in artikel 47 van de Uitvoeringsregeling, niet zijn aan te merken als vrije vergoedingen in de zin van artikel 15d van de Wet, en dat belanghebbende met haar verwijzing naar de controle door het UWV tevergeefs een beroep op het vertrouwensbeginsel heeft gedaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

nummer BK-09/00132

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 8 januari 2010

in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] B.V., statutair gevestigd te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst [P] (kantoor [Q]), hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 januari 2009, nummer AWB 07/9074 LB/PVV, betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag en boetebeschikking.

1. Naheffingsaanslag, boetebeschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag in de loonbelasting en de premie volksverzekeringen ten bedrage van € 24.730 opgelegd.

1.2. Tegelijk met de naheffingsaanslag is aan belanghebbende bij voor bezwaar vatbare beschikking een boete opgelegd van € 6.182.

1.3. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op het door belanghebbende tegen de naheffing en de boete gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 285.

1.5. Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op de boetebeschikking vernietigd, de boete verminderd tot op € 5.563 en de Staat gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden.

2. Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De griffier heeft in verband daarmee van belanghebbende een griffierecht geheven van € 447.

2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 27 november 2009, gehouden te Den Haag. Daar zijn beide partijen verschenen.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende exploiteert een rederij en houdt zich bedrijfsmatig bezig met het verlenen van diensten op het gebied van cargadoors- en expeditieactiviteiten.

3.2. In de jaren van het naheffingstijdvak verstrekte belanghebbende aan vier van haar werknemers een vaste kostenvergoeding. Daarnaast vergoedde belanghebbende in de desbetreffende jaren de kosten die samenhangen met de privételefoonaansluiting thuis van een van haar werknemers, zonder rekening te houden met de ter zake daarvan in aanmerking te nemen privébesparing.

3.3. De onderwerpelijke naheffingsaanslag is opgelegd naar aanleiding van de bevindingen van een in het jaar 2006 door de Inspecteur bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek. Aan de naheffing ligt de opvatting ten grondslag dat de vaste kostenvergoedingen voor de loonheffing niet hebben te gelden als een vrije vergoeding en dat belanghebbende met betrekking tot de vergoeding van de kosten van de privételefoonaansluiting ten onrechte niet een jaarlijkse bijtelling van € 272 heeft toegepast.

3.4. In het jaar 2003 heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) bij belanghebbende een looncontrole uitgevoerd met betrekking tot de periode 2000 tot en met 2002. Die controle heeft geen aanleiding gegeven tot het toepassen van correcties.

4. Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot de correctie betreffende de vaste kostenvergoedingen het volgende overwogen:

4.1. Belanghebbende heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat zij in de onderhavige jaren niet was gehouden de vaste kostenvergoedingen vóór de verstrekking ervan te specificeren, omdat die voorwaarde toen nog niet van toepassing was. Dat standpunt is onjuist. Sinds 1 januari 2001 is immers in artikel 47 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (hierna: de Uitvoeringsregeling) bepaald dat vaste kostenvergoedingen niet tot het loon behoren, voor zover deze per kostencategorie naar aard en veronderstelde omvang van de kosten zijn gespecificeerd. Nu belanghebbende de vergoedingen niet heeft gespecificeerd, kunnen deze op grond van artikel 15d van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet) niet worden aangemerkt als vrije vergoedingen.

4.2. Belanghebbende beroept zich erop dat de in geding zijnde vergoedingen door het UWV zijn geaccepteerd blijkens het rapport van het UWV naar aanleiding van zijn bevindingen van een looncontroleonderzoek over de jaren 2000 tot en met 2002. Voor zover zij hiermee betoogt dat de Inspecteur is gebonden aan het oordeel van het UWV, kan belanghebbende daarin niet worden gevolgd. De belastingdienst en het UWV beschikken immers ieder over een eigen bevoegdheid ten aanzien van de loonheffing respectievelijk de premieheffing werknemersverzekeringen (vergelijk Hoge Raad 4 maart 2005, nummer 485, LJN AS8616). De wijze waarop het UWV ten aanzien van de premieheffing werknemersverzekeringen bepaalde vergoedingen al dan niet in de heffing heeft betrokken, is dan ook niet beslissend voor de loonheffing. Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt daarom verworpen. Daarbij wordt nog opgemerkt dat uit het rapport blijkt dat het UWV de (hoogte van de) vaste kostenvergoedingen niet nader heeft beoordeeld, omdat de werknemers die de desbetreffende vergoedingen hebben ontvangen, een inkomen boven het maximum premieloon genieten.

5. Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1. In hoger beroep houdt partijen het antwoord op de vraag verdeeld of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, welke vraag belanghebbende, zo nodig met een beroep op het vertrouwensbeginsel, ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt. Tussen partijen is in het bijzonder in geschil of de correctie betreffende de vaste kostenvergoedingen terecht is toegepast. Belanghebbende heeft zich ook gekant tegen de boete.

5.2. Voor de standpunten van partijen en voor de gronden waarop zij hun standpunten doen steunen wordt verwezen naar de stukken van het geding.

5.3. Ter zitting zijn partijen bij wijze van compromis met elkaar overeengekomen dat, zo de naheffingsaanslag in stand blijft, de boete moet worden verminderd tot op € 1.000.

6. Conclusies van partijen

6.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking en subsidiair tot handhaving van de naheffingsaanslag en tot vermindering van de boete tot op € 1.000.

6.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot handhaving van de naheffingsaanslag en tot vermindering van de boete tot op € 1.000.

7. Beoordeling van het hoger beroep

7.1. De rechtbank heeft naar 's Hofs oordeel terecht en op goede gronden geoordeeld dat de met betrekking tot de correctie betreffende de vaste kostenvergoedingen voorhanden zijnde gegevens meebrengen dat de vergoedingen, nu die niet zijn gespecificeerd op een wijze die voldoet aan het voorschrift in artikel 47 van de Uitvoeringsregeling, niet zijn aan te merken als vrije vergoedingen in de zin van artikel 15d van de Wet, en dat belanghebbende met haar verwijzing naar de controle door het UWV tevergeefs een beroep op het vertrouwensbeginsel heeft gedaan.

7.2. Belanghebbende heeft met hetgeen zij in beroep en in hoger beroep heeft aangevoerd naar 's Hofs oordeel geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt, tegenover de gemotiveerde betwisting ervan door de Inspecteur, op grond waarvan in redelijkheid over de correctie betreffende de vaste kostenvergoedingen, ook waar het gaat om de toepassing van het vertrouwensbeginsel, een andere conclusie is te trekken. In zoverre is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur.

7.3. Voor zover belanghebbende de correctie betreffende de vergoeding van de kosten van de privételefoonaansluiting nog heeft bestreden, met name met een beroep op het vertrouwensbeginsel, is ook wat dat aangaat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. De met betrekking tot die correctie voorhanden zijnde gegevens wijzen naar 's Hofs oordeel niet alleen uit dat de correctie rechtens juist is, maar ook, gelijk ook de Inspecteur in zijn brief van 11 februari 2008 (aanvulling op het verweerschrift in eerste aanleg) met juistheid heeft beargumenteerd, waarbij het Hof mede de door de rechtbank ter zake van het vertrouwensbeginsel gemaakte afweging in ogenschouw neemt, dat belanghebbende aan de controle door het UWV in redelijkheid niet het rechtens te beschermen vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat de correctie achterwege zou blijven.

7.4. Het Hof volgt alsdan het gemeenschappelijke standpunt van partijen dat voor dat geval de boete moet worden verminderd tot op € 1.000. In zoverre is het gelijk aan de zijde van belanghebbende.

7.5. Het vorenstaande voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep gegrond is. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.

8. Proceskosten en griffierecht

8.1. In de omstandigheid dat het gelijk (ten dele) aan de zijde van belanghebbende is vindt het Hof aanleiding de Inspecteur op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Op grond van genoemde bepaling in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage stelt het Hof die kosten vast op in totaal € 1.449 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase, in eerste aanleg en in hoger beroep (1 punt à € 161 plus 4 punten à € 322 x 1 (gewicht van de zaak)). Het Hof acht geen termen aanwezig voor een hogere vergoeding.

8.2. Voorts moeten aan belanghebbende de voor de behandeling in eerste aanleg en in hoger beroep gestorte bedragen aan griffierecht worden vergoed.

9. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op de boetebeschikking;

- wijzigt de boetebeschikking in die zin dat de boete wordt verminderd tot op € 1.000;

- bevestigt de uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op de naheffingsaanslag;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.449; en

- gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van in totaal € 732 aan griffierechten te vergoeden.

De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 8 januari 2010 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.