Gerechtshof 's-Gravenhage, 26-01-2010, BL3712, BK-09/00590
Gerechtshof 's-Gravenhage, 26-01-2010, BL3712, BK-09/00590
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 26 januari 2010
- Datum publicatie
- 12 februari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2010:BL3712
- Zaaknummer
- BK-09/00590
Inhoudsindicatie
Heffingsrente. De omstandigheid dat belanghebbende in de tweede helft van 2006 niet de beschikking heeft gehad over het uitgekeerde bedrag, brengt niet mee dat over die periode geen heffingsrente in rekening kan worden gebracht.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-09/00590
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 26 januari 2010 op het hoger beroep van [belanghebbende] te [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 juli 2009, nr. AWB 08/2865 IB/PVV, betreffende na te noemen beschikking.
Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is door de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Holland-Midden (hierna: de Inspecteur) voor het jaar 2006 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 277.175,
1.2. Bij het opleggen van evenvermelde aanslag heeft de Inspecteur bij beschikking aan belanghebbende een bedrag van € 8.213 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.3. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de heffingsrente afgewezen.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 110. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 15 december 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
3. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
Belanghebbende diende op 9 maart 2007 haar aangifte voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2006 in. In het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning was een bedrag van € 262.171 begrepen, wegens een op 31 december 2006 geëxpireerde kapitaalsverzekering. Laatstvermeld bedrag is op 17 januari 2007 door belanghebbende ontvangen. Bij het opleggen van de aanslag is € 8.213 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil of het bedrag van de heffingsrente juist is vastgesteld, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord.
4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de heffingsrente tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Zij voert daartoe aan dat zij in 2006 niet de beschikking heeft gehad over het uitgekeerde bedrag, op grond waarvan het onredelijk is de heffingsrente mede te berekenen over de periode van 1 juli 2006 tot en met 31 december 2006. Daarbij komt dat zij had kunnen opteren voor belastbaarheid van het uitgekeerde bedrag in het jaar 2007.
4.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden en stelt zich, na een wijziging van zijn standpunt in de loop van het geding, uiteindelijk op het standpunt dat de heffingsrente moet worden berekend over de periode van 1 juli 2006 tot 8 juni 2007.
Conclusies van partijen
5.1. Het beroep van belanghebbende strekt naar het Hof begrijpt tot vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente, aldus dat de rente nader wordt berekend over de periode van 1 januari 2007 tot 8 juni 2007.
5.2. De Inspecteur heeft uiteindelijk, na wijziging van zijn standpunt in de loop van het geding, geconcludeerd tot vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente tot op € 5.392.
Overwegingen omtrent het geschil
6.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 30f, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt over de inkomstenbelasting heffingsrente berekend ingeval een voorlopige aanslag, een aanslag of een navorderingsaanslag wordt vastgesteld. Artikel 30f, derde lid, aanhef en onderdeel a van die wet bepaalt dat de heffingsrente wordt berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het midden van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag van de dagtekening van het aanslagbiljet.
6.2. De inspecteur dient bij belastingen die bij wege van aanslag worden geheven op grond van beleid van de Belastingdienst in beginsel binnen een termijn van drie maanden na het indienen van de aangifte een (voorlopige) aanslag vast te stellen.
6.3. In geval van overschrijding van deze termijn verzet het zorgvuldigheidsbeginsel zich
als regel ertegen dat een inspecteur meer heffingsrente in rekening brengt dan de belastingplichtige verschuldigd zou zijn als er bij het einde van deze termijn een voorlopige aanslag in overeenstemming met de aangifte zou zijn opgelegd. Dit is slechts anders indien en voor zover de overschrijding van de termijn van drie maanden niet aan de Belastingdienst te wijten is.
6.4. De Inspecteur heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat de overschrijding van de termijn van drie maanden niet aan de Belastingdienst te wijten is. Dit brengt mee dat de heffingsrente dient te worden beperkt tot de periode van 1 juli 2006 tot 8 juni 2007.
6.5. De omstandigheid dat belanghebbende in de tweede helft van 2006 niet de beschikking heeft gehad over het uitgekeerde bedrag, brengt niet mee dat over die periode geen heffingsrente in rekening kan worden gebracht. Blijkens de toelichting op de nota van wijziging betreffende het wetsontwerp dat heeft geleid tot de voor het onderhavige jaar geldende tekst van artikel 30f voormeld (TK 29 767, nr. 6) wordt, om de regeling uitvoerbaar en doelmatig te houden, uitgegaan van de fictie dat het belastbare inkomen en daarmee de belastingschuld gelijkmatig aangroeit gedurende het gehele jaar. Daarmee is niet verenigbaar om een bepaald inkomensbestanddeel, zoals belanghebbende voorstaat, aan de wettelijke regeling te onttrekken, ook niet als dat inkomensbestanddeel pas aan het einde van het jaar is opgekomen.
6.6. Voor zover belanghebbende zich op het standpunt stelt dat de wettelijke regeling in haar geval onbillijk uitwerkt, stuit dit erop af dat het de rechter niet is toegestaan de innerlijke waarde of de billijkheid van de wet te beoordelen.
6.7. Het vorenoverwogene brengt mee dat de heffingsrente moet worden vastgesteld overeenkomstig de conclusie van de Inspecteur.
Proceskosten en griffierecht
7.1. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten aangezien gesteld noch gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.
7.2. Wel dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 39, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 110 te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank,
- vernietigt de uitspraak op bezwaar,
- vermindert de heffingsrente tot op € 5.392,
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 149 aan griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.W. baron van Knobelsdorff en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 26 januari 2010 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.