Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-01-2010, BL4214, BK-08/00431

Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-01-2010, BL4214, BK-08/00431

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
5 januari 2010
Datum publicatie
17 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BL4214
Formele relaties
  • Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2007:BD0042, Bekrachtiging/bevestiging
Zaaknummer
BK-08/00431

Inhoudsindicatie

Aanwijzingsbesluit betaald parkeren. Het in geding zijnde aanwijzingsbesluit is aan te merken als een algemeen verbindend voorschrift. Artikel 8:2 Awb bepaalt dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift. Dit brengt mee dat in het onderhavige geval het rechtsmiddel van bezwaar niet openstond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-08/00431

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 5 januari 2010

op het hoger beroep [belanghebbende] te [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank

's-Gravenhage van 19 november 2007, nummer AWB 06/4763 BESLU, betreffende na te noemen besluit.

Besluit, bezwaar, en geding in eerste aanleg

1.1. Bij besluit van 5 juli 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) de [a-straat] tussen de westelijke tak van de [b-straat] en de [c-straat] in [Z] aangewezen als gebied waar tegen betaling van parkeerbelasting van maandag tot en met zondag van 10.00 tot 24.00 uur geparkeerd mag worden, met een maximale parkeerduur van twee uur (hierna: aanwijzingsbesluit).

1.2. Het door belanghebbende tegen dit aanwijzingsbesluit gemaakte bezwaar is door het college niet-ontvankelijk verklaard.

1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep bij de rechtbank ingesteld.

1.4. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak in hoger beroep gekomen bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de afdeling).

2.2. Bij uitspraak van 5 november 2008, nummer 200800176/1, heeft de afdeling zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het hoger beroepschrift voor zover gericht tegen het aanwijzingsbesluit. De afdeling heeft op 6 november 2008 het hoger beroepschrift van belanghebbende met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) aan het Hof doorgezonden. De griffier heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 107. Het college heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 3 november 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.

Relevante regelgeving

3.1. In artikel 147, eerste lid, Gemeentewet is het volgende bepaald:

Gemeentelijke verordeningen worden door de raad vastgesteld voor zover de bevoegdheid daartoe niet bij de wet of krachtens de wet aan het college van burgemeester en wethouders is toegekend.

Artikel 225 van de Gemeentewet luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

In het kader van de parkeerregulering kunnen de volgende belastingen worden geheven:

a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

b. een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.

3.2. In de verordening parkeerbelasting 1992, welke verordening is vastgesteld in de raadsvergadering van 24 oktober 1991(hierna: de verordening), is, voor zover van belang, het volgende bepaald:

Artikel 1

Parkeerbelastingen

Onder de naam 'parkeerbelastingen' worden de volgende belastingen geheven:

a. een belasting ter zake van het -anders dan krachtens een vergunning als bedoeld in onderdeel b en met inachtneming van de daaraan verbonden voorwaarden- parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

Artikel 10

Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen

De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. In geschil is of het college belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar tegen het aanwijzingsbesluit, welke vraag het college bevestigend en belanghebbende ontkennend beantwoordt.

4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Overwegingen omtrent het geschil

5.1. Het in geding zijnde aanwijzingsbesluit is een naar buiten werkende, voor de daarbij betrokkenen bindende algemene regel, die is uitgevaardigd door het openbaar gezag, dat de bevoegdheid daartoe aan de wet ontleent. Ingevolge artikel 7:1 Awb dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen, tegen dat besluit bezwaar te maken. Van belang is derhalve of aan belanghebbende het recht toekomt tegen het aanwijzingsbesluit, dat gelet op het vorenoverwogene is aan te merken als een algemeen verbindend voorschrift, beroep in te stellen. Artikel 8:2 Awb bepaalt dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift. Dit brengt mee dat in het onderhavige geval het rechtsmiddel van bezwaar niet openstond.

5.2. Voor zover belanghebbende stelt dat het aanwijzingsbesluit is aan te merken als een aan de buurtbewoners van het aangewezen gebied opgelegde aanslag in de parkeerbelastingen, kan het Hof hem daarin niet volgen. Het aanwijzingsbesluit strekt immers niet tot vaststelling van een belastingschuld.

5.3. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep ongegrond is.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.W. baron van Knobelsdorff en J. Schuurman, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 5 januari 2010 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.