Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-01-2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BS8783 BL4239, BK-09/00124

Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-01-2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BS8783 BL4239, BK-09/00124

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
5 januari 2010
Datum publicatie
17 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BL4239
Zaaknummer
BK-09/00124

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. Naar ’s Hofs oordeel heeft de Inspecteur onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe hij tot de vastgestelde waarde van de woning is gekomen. De Inspecteur heeft naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat geen waardedrukkend effect uitgaat op de waarde van de woning door de komst van de windturbines in de nabijheid van de woning.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-09/00124

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 5 januari 2010

op het hoger beroep van [belanghebbende] (hierna: belanghebbende) te [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 19 januari 2009, nr. AWB 08/594, betreffende na te noemen beschikking.

Beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Bij beschikking als bedoeld in hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet), ten name gesteld van belanghebbende, heeft de Inspecteur, de heffingsambtenaar van de gemeente Noord-Beveland, de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Q] (hierna: de woning), voor het tijdvak 1 januari 2008 tot 1 januari 2009 en naar de waardepeildatum 1 januari 2007 (hierna: de waardepeildatum) vastgesteld op € 233.000.

1.2. Bij uitspraak op het door belanghebbende tegen de waardebeschikking gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur de beschikking gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 39. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is tegen de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De griffier heeft in verband daarmee van belanghebbende een griffierecht geheven van € 107.

2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 17 november 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning. De woning is een vrijstaande recreatiewoning met een aangebouwde garage, gelegen op het vakantiepark "[R]". De inhoud van de woning is ongeveer 257 m³ en de oppervlakte van het perceel is 538 m². De oppervlakte van de garage is 20 m².

3.2. De woning is gelegen in de nabijheid van een windmolenpark, bestaande uit vijf windturbines met een ashoogte van circa 80 meter en een wieklengte van circa 40 meter. De windturbines zijn in 2007 geplaatst nadat daartoe op 15 juni 2006 door het college van Burgemeester en Wethouders toestemming is verleend.

3.3. Bij de waardevaststelling heeft de Inspecteur geen redenen aanwezig geacht om rekening te houden met een waardedrukkend effect vanwege de aanwezigheid van het windmolenpark.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. In geschil is welke waarde aan de woning dient te worden toegekend op de waardepeildatum (hierna: de waarde). De Inspecteur heeft de waarde op € 233.000 vastgesteld, terwijl belanghebbende een lagere waarde bepleit.

4.2. Voor het standpunt van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de stukken van het geding.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en wijziging van de beschikking in dier voege dat de waarde wordt vastgesteld op - naar het Hof begrijpt - ten hoogste € 222.000.

5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Overwegingen omtrent het geschil

6.1. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet dient de waarde van de woning te worden bepaald op de aan die zaak toe te kennen waarde, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle eigendom in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.

6.2. Op de Inspecteur rust - gelet op betwisting door belanghebbende - de last aannemelijk te maken dat de waarde niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer op de waardepeildatum. Ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde heeft de Inspecteur een taxatierapport, opgesteld door [A], woz-taxateur, betrekking hebbend op de woning, in het geding gebracht. In dit stuk is de waarde van de woning bepaald op € 233.000. Voorts zijn hierin referentieobjecten opgenomen. Bij de vaststelling van de waarde heeft de Inspecteur acht geslagen op de verkoopprijzen van de in de stukken vermelde referentieobjecten. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de komst van het windmolenpark geen waardedrukkend effect heeft op de waarde van de woning heeft de Inspecteur verwezen naar de verkoopcijfers van een 48-tal woningen (hierna: de woningen) in de nabijheid van het windmolenpark.

6.3. Naar 's Hofs oordeel heeft de Inspecteur, ook gelet op de gemotiveerde betwisting door belanghebbende van de door de Inspecteur vastgestelde waarde, onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe hij tot de vastgestelde waarde is gekomen. De Inspecteur heeft naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat geen waardedrukkend effect uitgaat op de waarde van de woning door de komst van de windturbines in de nabijheid van de woning. Bij de waardevaststelling heeft de Inspecteur acht geslagen op de verkoopprijzen van de in de bijlage vermelde referentieobjecten. Die zijn gelegen op met de woning vergelijkbare afstand van het windmolenpark, doch niet blijkt daaruit of deze objecten zodanig zijn gelegen dat zij in dezelfde mate hinder ondervinden van de windturbines als de woning. Onvoldoende inzicht is verschaft enerzijds in de wijze waarop een verband kan worden gelegd tussen de verkoopcijfers van de referentieobjecten en de woningen, en de in geding zijnde waarde van de woning en anderzijds wat de onderlinge samenhang is tussen de verkoopcijfers van de referentieobjecten en de woningen ten opzichte van de waarde van de woning. Evenmin is inzichtelijk geworden wat de gevolgen zijn van de verschillen tussen de woning en de referentieobjecten en in hoeverre deze onderlinge verschillen hebben bijgedragen aan en van invloed zijn geweest op de uiteindelijk door de Inspecteur voorgestane waarde.

Verder merkt het Hof op dat bij de bepaling van de waarde van de woning door de taxateur gerekend is met een inhoud van de woning van 276 m3 terwijl volgens het door de Inspecteur bijgebrachte overzicht van verkoopcijfers van de woningen, de woningen van hetzelfde type als dat van de woning een inhoud kennen van 257 m3, dezelfde inhoud als die vermeld staat op de waardebeschikking van de woning voor het opvolgende tijdvak. Tot slot merkt het Hof op dat aan de aangebouwde garage een waarde is toegekend van € 18.000 welke waarde op geen enkele wijze nader is af te leiden uit de door de taxateur ter vergelijking gehanteerde referentieobjecten.

6.4. Belanghebbende heeft vooral argumenten aangevoerd die betrekking hebben op de ligging van de woning ten opzichte van de windturbines. Naar zijn mening heeft de Inspecteur onvoldoende rekening gehouden met deze negatieve liggingsfactor. In hoger beroep geeft belanghebbende niet expliciet aan wat naar zijn mening de woz-waarde van de woning had dienen te zijn, enkel dat deze te hoog is vastgesteld.

6.5. Nu de Inspecteur naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet is vastgesteld op een te hoog bedrag en belanghebbende geen concrete waarde doch slechts een lagere waarde heeft bepleit, zal het Hof zelf de waarde vaststellen in goede justitie. Rekening houdend met alle omstandigheden en hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht, stelt het Hof de waarde in goede justitie vast op € 215.000.

6.6. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen dient beslist te worden als volgt.

Proceskosten en griffierecht

7.1. Het hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende in beroep en in hoger beroep gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Voor vergoeding komen in aanmerking de kosten per openbaar vervoer tweede klasse voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank en bij het Hof. Het Hof stelt deze kosten vast op € 27. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.

7.2. Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 39, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 107 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;

- wijzigt de beschikking aldus dat de waarde van de onroerende zaak nader wordt vastgesteld op € 215.000;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 27;

- gelast de Inspecteur de ter zake van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierechten, in totaal € 146, aan belanghebbende te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, P.J.J. Vonk en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 5 januari 2010 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.