Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-01-2010, BL4491, BK-08/00526
Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-01-2010, BL4491, BK-08/00526
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 5 januari 2010
- Datum publicatie
- 19 februari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2010:BL4491
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BU8090, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- BK-08/00526
Inhoudsindicatie
Voor de toepassing van de soortregeling binnen het aanmerkelijk belangregime is van belang of de aandelen naar evenredigheid van de nominale waarde recht geven op een gelijke verdeling van de jaarwinst en de winstreserves. Zijn de winstrechten naar evenredigheid gelijkluidend en de aanspraken op de winstreserves gelijk, dan is sprake van één soort, ook al zijn aan de verschillende aandelen naast de winstrechten nog bijzondere rechten verbonden.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-08/00526
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 5 januari 2010
op het hoger beroep van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi, tegen de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 15 december 2008, nr. AWB 07/4877, betreffende na te noemen aan [belanghebbende] te [Z] (hierna: belanghebbende) opgelegde navorderingsaanslag.
Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 28 december 2005 voor het jaar 2000 een
navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend
naar een belastbaar inkomen van ƒ 6.697.029 (de navorderingsaanslag).
1.2. Bij uitspraak op bezwaar van 9 juli 2007 heeft de Inspecteur het tegen de
navorderingsaanslag gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de navorderingsaanslag
verminderd tot één berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 6.026.613.
1.3. Belanghebbende heeft tegen die uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank
ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar alsmede de navorderingsaanslag vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 762,50 en de Staat gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 te vergoeden.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het
Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het
Gerechtshof van 17 november 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten in hoger beroep
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. In 1993 is belanghebbende met acht medestudenten een onderneming gestart in de
vorm van een vennootschap onder firma. Doel van de onderneming was het ontwikkelen en
fabriceren van draadloze netwerkapparatuur. De onderneming is in 1994 ingebracht in de
besloten vennootschap '[C] B.V.' (hierna: [C]). Belanghebbende en acht
medevennoten hebben bij die gelegenheid elk 445 aandelen à ƒ 10 genomen. Het nominale
geplaatste aandelenkapitaal bedroeg op dat moment (445 * ƒ 10 * 9) ƒ 40.050.
3.2. Bij akte van 13 maart 1997 heeft [C] 6.386 aandelen van elk ƒ 10 nominaal
uitgegeven, waarvan belanghebbende er 337 heeft verkregen. Het nominale geplaatste
aandelenkapitaal bedroeg na deze emissie (10.391 aandelen * ƒ 10) ƒ 103.910, waarvan
er (445 + 337) 782 - overeenkomend met (782/10.391 * 100%) 7,53% van het nominaal
geplaatst aandelenkapitaal - door belanghebbende werden gehouden.
3.3. Op 31 maart 1998 heeft [C] wederom aandelen geëmitteerd en heeft [K] BV, een participatiemaatschappij, (hierna: K BV) 454 aandelen à ƒ 10 nominaal
afgenomen tegen een uitgiftekoers van ƒ 550 (5.500%). Het belang van belanghebbende in
[C] verwaterde tot 7,21% van het nominale gestorte aandelenkapitaal.
3.4. In 1998 is in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [L] BV
(hierna: L BV) een tweede institutionele investeerder gevonden. Zowel L BV als K BV waren bereid om in ruil voor preferente aandelen in [C] elk ƒ 1.750.000 te investeren. Daartoe zijn op 20 juli 1999 de statuten van [C] gewijzigd. De aandelen zijn gesplitst in stukken van ƒ 0,05 nominaal en zijn verdeeld in gewone aandelen A (hierna: aandelen A) en non-cumulatief converteerbare preferente aandelen B (hierna: 'preferente aandelen' of 'aandelen B'). De verschillen tussen de onderscheidenlijke aandelen komen tot uitdrukking in de navolgende statutaire bepalingen:
"(...) WINSTBESTEMMING
Artikel 21. (...)
6. De vordering tot uitkering van toegekend dividend op aandelen A verjaart door een tijdsverloop van vijf jaar. De vordering tot uitkering van toegekend dividend op de preferente aandelen verjaart niet. (...)
Artikel 23. (...)
11. De algemene vergadering van aandeelhouders kan, behoudens enig ander statutair vereiste en mits er preferente aandelen worden gehouden door anderen dan de vennootschap, slechts besluiten nemen omtrent de navolgende onderwerpen in een vergadering waarin:
-ten minste zevenenzestig procent (67%) van alle aandeelhouders aanwezig of vertegenwoordigd zijn en voor het voorstel hebben gestemd; en
-tenminste de helft van de houders van preferente aandeelhouders aanwezig of vertegenwoordigd is en voor het voorstel heeft gestemd,
te weten
a. vaststelling of uitbetaling van dividenden op gewone aandelen of terugkoop van preferente of gewone aandelen (met uitsluiting van terugkoop volgens werknemersaandelenoptieplannen of afkoop, die daarin wordt bedoeld);
b. fusie, splitsing, consolidatie, verkoop of afstoting van alle of bijna alle eigendommen of activa van de vennootschap;
c. uitgifte van aandelen, aandelenopties, obligaties of vergelijkbare rechten, beperken of verminderen van opties op uitgifte of verkoop van aandelen, afstand doen van- of beperken van het storten ("pay-in") van kapitaal of het wijzigen van het werknemersoptieplan;
d. verkoop of vervreemding door de vennootschap van aandelen in haar eigen kapitaal;
e. vermindering van het geplaatste kapitaal of afwijken van het vereiste om het kapitaal te verminderen in verhouding tot het totale geplaatste en gestorte aandelenkapitaal;
f. het wijzigen van de aard van de onderneming dan wel haar activiteiten;
g. wijzigen van de statuten;
h. liquidatie of ontbinding, of het indienen van een verzoek tot faillissement of surséance van betaling;
i. vaststelling en/of goedkeuring van de jaarrekening;
j. de benoeming van leden van de directie;
k. het aanstellen of veranderen van accountants van de vennootschap;
l. het in licentie geven van intellectuele eigendomsrechten van de vennootschap, één en ander anders dan in de normale gang van zaken.
12. In het geval er geen preferente aandelen worden gehouden door anderen dan de vennootschap, worden besluiten in de algemene vergadering van aandeelhouders genomen met volstrekte meerderheid van stemmen. (...)
FUSIE, STATUTENWIJZIGING, ONTBINDING
Artikel 27 (...)
5.Van het liquidatiesaldo wordt allereerst op de preferente aandelen uitgekeerd het nominale op die aandelen gestorte bedrag alsmede het op de preferente aandelen gestorte agio, ponds ponds gewijze te verdelen over de preferente aandelen, en vervolgens het op deze aandelen in enig boekjaar eventueel toegekende dividend voorzover niet of niet volledig uitgekeerd. Hetgeen daarna resteert, wordt aan de houders van gewone aandelen en andere rechthebbenden in verhouding tot ieders recht uitgekeerd. (...)
CONVERSIEBEPALING
Artikel 28
Bij en ten tijde:
-van een eenstemmig besluit van de vergadering van preferente aandeelhouders tot na te melden omzetting, dan wel bij en ten tijde van de in dat besluit genoemde datum, welk besluit moet worden genomen in een vergadering waarin alle houders van preferente aandelen aanwezig zijn;
of
-van de eerste notering van aandelen van de vennootschap op een effectenbeurs,
zullen zonder dat daartoe enige nadere rechtshandeling benodigd zal zijn, alle alsdan uitstaande preferente aandelen, zijn geconverteerd in evenzovele gewone aandelen van gelijke nominale waarde, en aansluitend genummerd na de alsdan reeds geplaatste gewone aandelen.(...)"
3.5. De 454 aandelen van K BV zijn gesplitst in (454 * 200) 90.800 aandelen B à ƒ 0,05
nominaal. De overige 10.391 geplaatste aandelen zijn gesplitst in (200 * 10.391) 2.078.200
aandelen A à ƒ 0,05 nominaal.
3.6. Op de dag van de statutenwijziging zijn voorts 1.181.928 aandelen B van ƒ 0,05
nominaal tegen een koers van ƒ 2,75 geplaatst bij K BV en bij L BV. Tevens zijn 363.637
aandelen A geplaatst bij de overige aandeelhouders, evenwel niet bij belanghebbende.
Belanghebbende hield na de emissie (156.400/2.441.837 * 100%) 6,41% van de geplaatste
aandelen A en (156.400/3.714.565) 4,21% van het totale geplaatst aandelenkapitaal.
3.7. Bij notariële akte van 29 oktober 1999 zijn 50.000 aandelen A uitgegeven, alsmede
2.102.400 aandelen B, waarna het aandelenkapitaal van [C] als volgt was verdeeld:
Soort Aantal Totaal
Belanghebbende A 156.400
Ov. actionarissen A 2.335.437
Totaal n A 2.491.837
Totaal n B 3.375.128
Totaal n A+B 5.866.965
3.8. Naast deze aandelen zijn tevens 640.000 opties op aandelen A uitgegeven, waarvan
er 10.000 aan belanghebbende zijn toegekend. Belanghebbende had, afgerond, na deze
laatste emissie 6,28% van het geplaatste aandelenkapitaal A en 2,67% van het totale
geplaatste aandelenkapitaal (opties niet meegerekend).
3.9. In maart en april 2000 is met het Amerikaanse beursgenoteerde bedrijf [E] (hierna: [E]) gesproken over een overname van [C]. De voorgenomen overdracht van alle aandelen in [C] aan overnamevennootschap [F] B.V., een dochtervennootschap van [E], is neergelegd in een akte van 27 april 2000. Ten aanzien van de ruilverhouding is geen onderscheid gemaakt tussen de aandelen A en B. De tegenprestatie voor de overdracht van alle aandelen in [C] is uiteindelijk bepaald op 3.288.849 aandelen M, waarmee de ruilverhouding (6.506.965/3.288.849 =) 1,978493 bedroeg. Levering vond plaats in 2000.
3.10. Ter zake van de overname heeft belanghebbende (156.400/1,978493 =) 79.051
aandelen [E] verkregen alsmede (10.000/1,978493) 5.055 opties. De verkregen aandelen - geen aanmerkelijk belang in de zin van artikel 20a Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) - waren op basis van een 'lock-up agreement' beperkt verhandelbaar: 50% van de verkregen aandelen mocht eerst vanaf 23 augustus 2000 worden verhandeld, 25% van de aandelen vanaf 23 augustus 2001 en het restant vanaf 23 augustus 2002.
3.11. Belanghebbende heeft voor het jaar 2000 aangifte inkomstenbelasting gedaan naar
een belastbaar inkomen van ƒ 205.979. De aanslag is conform de ingediende aangifte opglegd. Noch in deze aangifte, noch in een van de aangiften van eerdere jaren heeft belanghebbende melding gemaakt van zijn bezit van aandelen in [C] of de vervreemding ervan. Op 27 december 2005 schrijft de Inspecteur aan belanghebbende onder meer:
"(...) Uit recent opgekomen informatie is mij gebleken dat u in 2000 winst uit aanmerkelijk belang hebt genoten in de zin van artikel 20a, lid 1, Wet IB 1964 en dat u dit niet hebt opgegeven in uw aangifte inkomstenbelasting 2000. Volgens mijn gegevens had u een belang van circa 6,2% in het geplaatste aandelenkapitaal van een soort aandelen in de vennootschap [C] (...). Dit betekent dat u een aanmerkelijk belang had in de zin van artikel 20a, lid 3, Wet IB 1964. Op 27 april 2000 hebben alle aandeelhouders van deze vennootschap - waaronder uzelf - een Share Purchase Agreement gesloten met N BV (...). Volgens deze gegevens bedroeg de totale verkoopprijs circa $ 110 miljoen (€ 120 miljoen) en werd deze voldaan tegen uitreiking van aandelen in M Inc. (...) Aan de hand van mijn gegevens heb ik de verkrijgingsprijs per 1 januari 1997 van de door u in 2000 vervreemde aandelen vastgesteld op ƒ 234.600. Volgens mijn gegevens hield u op dat moment 782 aandelen (7,5%). De waarde per aandeel is geprognosticeerd op ƒ 300. Volgens mijn inschatting moet u minimaal 79.050 aandelen in M hebben verkregen als tegenprestatie. De waarde van deze aandelen bedroeg op verkoopdatum $ 33,22 (ƒ 78,40). De overdrachtprijs moet derhalve minimaal ƒ 6.197.520 hebben bedragen. Resumerend betekent dit dat u volgens mijn inschatting minimaal een winst uit aanmerkelijk belang moet hebben genoten van ƒ 5.962.920. Ter behoud van rechten leg ik een navorderingsaanslag op uitgaande van een winst uit aanmerkelijk belang van ƒ 6.500.000. (...)"
3.12. Met dagtekening 28 december 2005 is de navorderingsaanslag opgelegd naar een als
volgt berekend belastbaar bedrag:
Aangegeven belastbaar inkomen ƒ 205.979
Bij: winst uit aanmerkelijk belang: ƒ 6.500.000 +
Vastgesteld belastbaar inkomen: ƒ 6.705.979
Af: belastingvrij bedrag ƒ 8.950 -/-
Vastgesteld belastbaar bedrag ƒ 6.679.029
3.13. De Inspecteur beschikt naar het eenstemmige oordeel van partijen over een
navordering rechtvaardigend nieuw feit.
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. In geschil is of belanghebbende in het jaar 2000 aandelen heeft vervreemd die tot
een aanmerkelijk belang behoorden, waarbij het geschil zich toespitst op de vraag of door [C] uitgegeven aandelen A en aandelen B voor de toepassing van de Wet IB 1964 afzonderlijke soorten aandelen vormen.
4.2. Voor het geval geen sprake is van verschillende aandelensoorten concluderen
partijen eensgezind dat door verwatering van belanghebbendes aandelenbezit in 1999 niet langer een aanmerkelijk belang aanwezig is. Op de voet van artikel 20a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, Wet IB 1964, in samenhang met artikel 20a, zesde lid, aanhef en onderdeel h, Wet IB 1964, geldt deze wijze van verwatering als een fictieve vervreemding en wordt in beginsel winst uit aanmerkelijk belang in aanmerking genomen. Belanghebbende heeft dit inkomensbestanddeel niet in zijn aangifte inkomstenbelasting over dat jaar verantwoord en heeft dusdoende, volgens de Inspecteur die hierin wordt tegengesproken door belanghebbende, impliciet verzocht om doorschuiving van het voordeel uit aanmerkelijk belang op de voet van artikel 20e, eerste lid Wet IB 1964.
4.3.1. Voor het geval het Hof oordeelt dat sprake is van verschillende aandelensoorten is
tussen partijen verder nog in geschil:
4.3.2. of de Inspecteur met het opleggen van de navorderingsaanslag handelt in strijd met
algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het vertrouwens- en het gelijkheidsbeginsel;
4.3.3. of de ruil van aandelen in [C] tegen aandelen in [E] kan worden aangemerkt als aandelenfusie in de zin van artikel 14b, Wet IB 1964, op grond waarvan belanghebbende het vervreemdingsoordeel in het onderhavige jaar op grond van artikel 20f van de Wet IB 1964 niet in aanmerking behoeft te nemen;
4.3.4. of het moment waarop de aandelen in [C] zijn vervreemd is gelegen op 27 april
2000 (standpunt belanghebbende) of op 29 mei 2000 (standpunt de Inspecteur);
4.3.5. op welk bedrag de vervreemdingprijs van de aandelen [C] gesteld moet worden,
waarbij mede bepaald moet worden wat de invloed van de 'lock-up-clausule' op de waarde van de verkregen aandelen [C] is;
4.3.6. of de verkrijgingprijs van de aandelen in [C] voor belanghebbende ƒ 406 per
aandeel bedraagt (standpunt belanghebbende) of ƒ 300 per aandeel (standpunt de Inspecteur).
4.4. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen
verwijst het Hof voor het overige naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen in hoger beroep
5.1. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot
vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur.
5.2. De belanghebbende heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de
rechtbank.
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
6.1. Artikel 20a, derde lid, Wet IB 1964 luidde ten tijde voor het onderhavige jaar en voor zover hier van belang:
"(...) Een aanmerkelijk belang wordt aanwezig geacht indien de belastingplichtige (...) voor ten minste vijf percent van het geplaatste kapitaal (...) aandeelhouder is in een vennootschap welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld. Ingeval een vennootschap verschillende soorten aandelen heeft, wordt ook een aanmerkelijk belang aanwezig geacht indien de belastingplichtige (...), voor ten minste vijf percent van het geplaatste kapitaal van een soort aandelen onmiddellijk of middellijk aandeelhouder is. Voor de toepassing van dit lid worden aandelen in een vennootschap en de aandelen in die vennootschap die zich daarvan onderscheiden uitsluitend doordat aan die aandelen een benoemingsrecht, het recht de naam van de vennootschap te mogen bepalen of een met die rechten vergelijkbaar recht is verbonden, dan wel doordat ter zake van die aandelen een bijzondere aanbiedingsregeling of een daarmee vergelijkbare regeling geldt, beschouwd als behorende tot een soort. (...)"
6.2. Bij aanvang van het jaar 2000 bezat belanghebbende 2,67% van het totaal geplaatste
kapitaal in [C]. Dat aandelenbezit vormt geen aanmerkelijk belang als bedoeld in de eerste volzin van artikel 20a, derde lid, Wet IB 1964. Belanghebbende bezat 6,28% van de geplaatste aandelen A. Voor het geval het aandeel A als 'soort aandeel' in de zin van artikel 20a, derde lid, Wet IB 1964 moet worden aangemerkt, geldt dat de door belanghebbende gehouden aandelen [C] bij aanvang van het jaar 2000 tot een aanmerkelijk belang behoorden en leidt de vervreemding van die aandelen in het onderhavige jaar voor belanghebbende tot een resultaat uit aanmerkelijk belang.
6.3. Het begrip 'soort aandelen' is niet in de wet omschreven. In de ontstaansgeschiedenis van de wet die heeft geleid tot de introductie van de soortbenadering van artikel 20a, derde lid, Wet IB 1964 is het volgende te lezen:
"(...) Zoals in de memorie van toelichting reeds is opgemerkt, is sprake van een afzonderlijke kapitaalsoort in de zin van het voorgestelde artikel 39, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 indien de desbetreffende aandelen wel onderling, doch niet met andere aandelen in de vennootschap verwisselbaar zijn. Met andere woorden, de aandelen moeten dooreen leverbaar zijn. Als voorbeeld van aandelen die niet dooreen leverbaar zijn noem ik letteraandelen met dividendreserves waarvan de omvang niet gelijk is. Alleen indien dividendreserves (nog) niet zijn gevormd, of deze even groot zijn, zullen de desbetreffende letteraandelen wel onderling verwisselbaar kunnen zijn, dus dooreen leverbaar. (...)." (Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 033, nr. 5, blz. 5 e.v.).
"(...) Van een aanmerkelijk belang (...) is dan echter uitsluitend sprake indien het gaat om aandelen die ten opzichte van door anderen in de vennootschap gehouden aandelen (...) een bijzondere gerechtigheid kennen tot een vermogensbestanddeel of een reserve van de vennootschap. (...) Bij een bijzondere gerechtigheid wordt primair gedacht aan aandelen waaraan een zogenaamde dividendreserve is verbonden. Voorts kan in dit kader worden gedacht aan aandelen die met uitsluiting van andere aandelen zijn gerechtigd tot de stille reserves met betrekking tot bepaalde vermogensbestanddelen van de vennootschap. Ook valt hieronder de situatie dat niet alle aandelen voor gelijke delen zijn gerechtigd tot het overschot dat bij liquidatie van de vennootschap aanwezig blijkt te zijn (...)." (Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 033, nr. 9, blz. 2).
"11. De noodzaak voor de regeling inzake soort-aandelen houdt verband met de verschillende winstrechten die aan aandelen kunnen zijn verbonden. Aandelen behoren tot dezelfde soort als de daaraan verbonden rechten identiek zijn. Naar aanleiding van het advies van de Raad heb ik voor de vraag of sprake is van verschillende soorten aandelen overeenkomstig de bestaande wettekst een uitzondering gemaakt voor aandelen die zich uitsluitend van andere aandelen onderscheiden doordat aan die aandelen een benoemingsrecht, het recht de naam van de vennootschap te mogen bepalen of een met die rechten vergelijkbaar recht is verbonden, dan wel doordat ter zake van die aandelen een bijzondere aanbiedingsregeling of een daarmee vergelijkbare regeling geldt. (...)" (uit het Nader rapport, Tweede kamer, Vergaderjaar 1995-1996, 24761, B).
6.4. Uit de wettekst en de hiervoor aangehaalde wetsgeschiedenis leidt het Hof af dat
voor de toepassing van de soortregeling binnen het aanmerkelijk belangregime van belang is of de aandelen naar evenredigheid van de nominale waarde recht geven op een gelijke verdeling van de jaarwinst en de winstreserves. Zijn de winstrechten naar evenredigheid gelijkluidend en de aanspraken op de winstreserves gelijk, dan is sprake van één soort, ook al zijn aan de verschillende aandelen naast de winstrechten nog bijzondere rechten verbonden. De soortbenadering in de regeling van het aanmerkelijk belang strekt er immers toe te voorkomen dat minder dan vijf procent van het totaal geplaatste aandelenkapitaal recht geeft op vijf procent of meer van de winstreserves.
6.5. Aldus bezien vormen naar het oordeel van het Hof de aandelen A en de aandelen B in [C] voor de toepassing van de regeling van het aanmerkelijk belang één soort. Daartoe overweegt het Hof nog het volgende.
6.6. Het Hof stelt vast dat de aandelen A en de aandelen B, buiten de situatie van ontbinding van de vennootschap en afgezien van een mogelijke verjaring van dividendvorderingen, in gelijke mate delen in de jaarwinst en de winstreserves. Ook zullen bij en ten tijde van een eerste notering van de aandelen in [C] op een effectenbeurs alle alsdan uitstaande aandelen B, zonder dat daartoe enige nadere rechtshandeling benodigd zal zijn, zijn geconverteerd in evenzoveel aandelen A van gelijke nominale waarde. Tot slot blijkt uit de onder 3.9 beschreven overname van het volledige geplaatste aandelenkapitaal in [C] dat bij het bepalen van de overnamewaarde geen onderscheid is gemaakt tussen de aandelen A en de aandelen B. Evenmin is onderscheid gemaakt bij de onderlinge toedeling van de aandelen [E].
6.7. Nu voorts ontbinding van [C] of verjaring van een eventuele dividendvordering op [C] nimmer aan de orde is geweest, kunnen de ter zake van ontbinding en verjaring afwijkende statutaire bepalingen er niet toe leiden dat aan de aandelen A en de aandelen B verschillende winstrechten toekomen en vormen deze aandelen A en B één soort voor de toepassing van de regeling van het aanmerkelijk belang. Het Hof overweegt daarbij dat de wetgever letteraandelen waarbij nog geen verschillende dividendreserves zijn gevormd niet als verschillende soorten aanmerkt (Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 033, nr. 5, blz. 5 e.v.) en dat een afwijkende gerechtigdheid tot het liquidatiesaldo pas relevant wordt wanneer een overschot bij liquidatie aanwezig blijkt te zijn (Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 033, nr. 9, blz. 2). Ook overigens heeft belanghebbende in het jaar 2000 nimmer aanspraak gehad op vijf procent of meer van de winstreserves zodat zich te dezen niet een situatie voordoet waartoe de soortbenadering in de wet is opgenomen.
6.8. Nu uit het vorenstaande volgt dat er geen sprake is van verschillende
aandelensoorten, concluderen partijen eensgezind dat door verwatering van belang-hebbendes aandelenbezit in 1999 niet langer een aanmerkelijk belang aanwezig is. Op de voet van artikel 20a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, Wet IB 1964, in samenhang met artikel 20a, zesde lid, aanhef en onderdeel h, Wet IB 1964, geldt deze wijze van verwatering als een fictieve vervreemding en wordt in beginsel winst uit aanmerkelijk belang in aanmerking genomen. Belanghebbende heeft dit inkomensbestanddeel niet in zijn aangifte inkomstenbelasting over het jaar 1999 verantwoord en heeft dusdoende, volgens de Inspecteur die hierin wordt tegengesproken door belanghebbende, impliciet verzocht om doorschuiving van het voordeel uit aanmerkelijk belang op de voet van artikel 20e, eerste lid, Wet IB 1964.
6.9. Naar het oordeel van het Hof is de rechtbank ter zake van de onder 6.8 weergegeven beroepsgrond van de Inspecteur terecht en op goede gronden tot haar in rechtsoverweging 4.15 weergegeven beslissing gekomen. Het Hof acht de zienswijze van de rechtbank en de gronden waarop deze zienswijze berust, juist en maakt deze tot de zijne.
6.10. Gelet op de onder 6.8 en 6.9 gegeven oordelen behoeven de onder 4.3.2 tot en met 4.3.6. weergegeven geschilpunten geen behandeling meer.
6.11. Het vorenstaande voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is.
Proceskosten en griffierecht
7.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten, waarbij het Hof, gelet op de gevoegde behandeling, de onderhavige zaak en de zaken welke bij het Hof bekend zijn onder de nummers BK-08-00527 en BK-08-00528, aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, voor die samenhangende zaken vast op € 1.932 [(1 punt à € 322 voor het hoger beroepschrift en 1 punt à € 322 voor het verschijnen ter zitting) x 2 (voor het gewicht van de zaak) x 1,5 (voor de samenhang)] wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in hoger beroep, waarvan te dezen per zaak eenderde deel, derhalve per zaak in totaal (afgerond) € 644 in aanmerking wordt genomen. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
7.2. Aangezien de uitspraak van de rechtbank in stand blijft, zal de griffier ter zake van het hoger beroep van de Inspecteur een griffierecht van € 433 heffen.
Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. H.A.J. Kroon, P.J.J. Vonk en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 5 januari 2010 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.