Gerechtshof 's-Gravenhage, 12-02-2010, BL4547, BK-09/00304
Gerechtshof 's-Gravenhage, 12-02-2010, BL4547, BK-09/00304
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 12 februari 2010
- Datum publicatie
- 19 februari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2010:BL4547
- Zaaknummer
- BK-09/00304
Inhoudsindicatie
Wet WOZ. De Inspecteur noch belanghebbende heeft naar ’s Hofs oordeel met hetgeen de desbetreffende partij in beroep en hoger beroep heeft aangevoerd en aan stukken heeft ingebracht, voldoende feiten en omstandigheden aangevoerd dan wel, tegenover de betwisting ervan door de wederpartij, aannemelijk gemaakt waaruit in redelijkheid een beletsel van inhoudelijke of formele aard is te putten voor het vaststellen van de waarde van de onroerende zaak op € 310.000.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
nummer BK-09/00304
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 12 februari 2010
in het geding tussen:
[belanghebbende] te [Z] (Verenigd Koninkrijk), hierna: belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente 's-Gravenhage, hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 april 2009, nummer AWB 08/3820 WOZ, betreffende de hierna vermelde beschikking en aanslag.
Beschikking, aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Bij een op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken genomen beschikking heeft de Inspecteur de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Q], naar het waardepeil van 1 januari 2005 vastgesteld op € 341.000. De beschikking geldt voor het jaar 2007.
1.2. Blijkens het biljet waarop de beschikking is vermeld, heeft de Inspecteur tevens - voor zover hier van belang - aan belanghebbende voor het jaar 2007 wegens het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak een aanslag in de onroerendezaakbelasting van de gemeente 's-Gravenhage opgelegd naar een heffingsmaatstaf van € 341.000. De aanslag bedraagt € 252,96.
1.3. Bij gezamenlijke uitspraak op het door belanghebbende gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. In verband daarmee is van hem een griffierecht geheven van € 39.
1.5. Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De griffier heeft in verband daarmee van belanghebbende een griffierecht geheven van € 110.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 29 januari 2010, gehouden te 's-Gravenhage. Daar is namens de Inspecteur mr. [A] verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.4. Belanghebbende is niet ter zitting verschenen, evenmin iemand namens hem. Bij faxbericht van 14 januari 2010 heeft hij meegedeeld dat hij niet bij de mondelinge behandeling aanwezig zal zijn.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk te achten, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de aan de [a-straat 1] te [Q] gelegen onroerende zaak.
3.2. De onroerende zaak is een in het jaar 1997 gebouwde vrijstaande woning met twee bergingen, ondergrond en tuin. De woning heeft een vloeroppervlakte van in totaal 154 m². De perceelsoppervlakte is 249 m².
3.3. Op grond van de WOZ-regelgeving, te weten de regelgeving in de hoofdstukken III en IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet), is bij de onderwerpelijke beschikking de waarde van de onroerende zaak, naar de peildatum 1 januari 2005, vastgesteld op € 341.000. De Inspecteur heeft het door belanghebbende daartegen gemaakte bezwaar afgewezen.
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Partijen houdt het antwoord op de vraag verdeeld of de onroerende zaak met € 341.000 te hoog is gewaardeerd, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.
4.2. Belanghebbende staat voor de onroerende zaak een waarde van ten hoogste € 280.000 voor. De Inspecteur houdt staande dat de waarde € 341.000 is.
4.3. Voor de standpunten van partijen en voor de gronden waarop zij hun standpunten doen steunen, wordt verder verwezen naar de stukken van het geding.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1. Overeenkomstig artikel 17, tweede lid, van de Wet moet, mede blijkens de wetsgeschiedenis, de waarde van onroerende zaken als deze worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde zou zijn besteed, waarbij voorts ervan moet worden uitgegaan dat bij die veronderstelde verkoop de volle en onbezwaarde eigendom zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt onmiddellijk en in volle omvang in feitelijk gebruik zou kunnen nemen.
5.2. De Inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft ter ondersteuning van de door hem voorgestane waarde van de onroerende zaak op de peildatum, in het bijzonder gewezen op een bij het verweerschrift in eerste aanleg gevoegd taxatieverslag, waarin gegevens staan betreffende de onroerende zaak zelf en betreffende een drietal vergelijkingsobjecten.
5.3. Het Hof heeft op zichzelf geen reden aan de betrouwbaarheid van het geheel van de door de Inspecteur aangedragen gegevens te twijfelen. Niettemin acht het Hof de Inspecteur niet erin geslaagd daarmee feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, tegenover de gemotiveerde betwisting ervan door belanghebbende, die de conclusie rechtvaardigen dat de waarde van de onroerende zaak niet lager is dan € 341.000.
5.4. Bij de vorming van dat oordeel heeft het Hof in aanmerking genomen dat dat geheel van gegevens, ook in samenhang met al hetgeen de Inspecteur overigens naar voren heeft gebracht, aan stukken heeft ingebracht en ter zitting heeft toegelicht, niet het nodige inzicht biedt in de wijze waarop de daarvoor in aanmerking komende gegevens, vooral die van de gehanteerde vergelijkingsobjecten, zijn vergeleken en hebben geresulteerd in een waarde van € 341.000. Dat klemt temeer, nu uit de door de Inspecteur aangedragen gegevens, gelet ook op de uitgebreide analyses die belanghebbende met betrekking tot de waardering van de onroerende zaak heeft gemaakt, redelijkerwijs (ook) een lagere waarde dan € 341.000 is te destilleren.
5.5. Anderzijds is het Hof van oordeel dat een waardering van de onroerende zaak per de peildatum op het door belanghebbende verdedigde bedrag van € 280.000 evenmin als juist kan worden aanvaard, reeds omdat die waarde niet aansluit bij het uit de voorhanden zijnde gegevens naar voren komende waardeniveau.
5.6. Gelet op vorenstaande overwegingen, waaronder die betreffende het in 5.5 bedoelde waardeniveau, en in aanmerking nemende de met betrekking tot de onroerende zaak voorhanden zijnde gegevens, waaronder ook alle door belanghebbende opgesomde specifieke factoren, zoals in het bijzonder die van de door hem gemaakte vergelijking van de onroerende zaak met het object [a-straat 2] te [Q], concludeert het Hof, daarbij de door partijen over en weer geponeerde argumenten tegen elkaar afwegende, dat de aan de onroerende zaak per de peildatum toe kennen waarde moet worden vastgesteld op € 310.000.
5.7. De Inspecteur noch belanghebbende heeft naar 's Hofs oordeel met hetgeen de desbetreffende partij in beroep en hoger beroep heeft aangevoerd en aan stukken heeft ingebracht, voldoende feiten en omstandigheden aangevoerd dan wel, tegenover de betwisting ervan door de wederpartij, aannemelijk gemaakt waaruit in redelijkheid een beletsel van inhoudelijke of formele aard is te putten voor het vaststellen van de waarde van de onroerende zaak op € 310.000.
5.8. Het vorenoverwogene voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.
Proceskosten en griffierecht
6.1. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, nu niet is gebleken dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.
6.2. Gelet op het bepaalde in artikel 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het voor de behandeling van het beroep in eerste aanleg gestorte griffierecht alsook het voor de behandeling van het hoger beroep gestorte griffierecht te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- wijzigt de beschikking, in die zin dat de waarde van [a-straat 1] te [Q] wordt vastgesteld op € 310.000;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een heffingsmaatstaf van € 310.000; en
- gelast de gemeente 's-Gravenhage aan belanghebbende de voor deze zaak gestorte griffierechten van in totaal € 149 te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.H.R. Massmann. De beslissing is op 12 februari 2010 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.