Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 19-02-2010, BL5735, BK-09/00084

Gerechtshof 's-Gravenhage, 19-02-2010, BL5735, BK-09/00084

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
19 februari 2010
Datum publicatie
26 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BL5735
Zaaknummer
BK-09/00084

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. De rechtbank heeft de aanslag in het rioolrecht betreffende de onroerende zaak met de aanduiding [a-straat 1] [Z] (1) terecht vernietigd omdat die aanslag niet aan belanghebbende, maar aan zijn zoon of diens echtgenote had behoren te worden opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-09/00084

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer d.d. 19 februari 2010

op het hoger beroep van [belanghebbende] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 16 december 2008, nr. AWB 07/7877, betreffende na te noemen door de heffingsambtenaar van de gemeente [Q] (hierna: de Inspecteur) aan belanghebbende opgelegde beschikking en aanslagen.

1. Beschikking, aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1 Bij beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet) is de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z], vastgesteld op € 382.331 per 1 januari 2005 (hierna: de waardepeildatum). Deze beschikking geldt voor het kalenderjaar 2007.

1.2 Aan belanghebbende is voor het jaar 2007, wegens het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de hiervoor vermelde onroerende zaak, een aanslag opgelegd in de onroerendezaakbelasting van de gemeente [Q] naar een heffingsmaatstaf van € 382.331. Voorts zijn aan belanghebbende voor het jaar 2007 twee aanslagen opgelegd in het rioolrecht ten bedrage van € 225 elk en is hem één aanslag in de afvalstoffenheffing opgelegd ten bedrage van € 241,36. Een van de aanslagen in het rioolrecht heeft betrekking op de hiervoor vermelde onroerende zaak, de andere op de onroerende zaak die is aangeduid als [a-straat 1] [Z] (1).

1.3 Het aanslagbiljet waaruit van de vorenvermelde beschikking en aanslagen blijkt, is gedagtekend 30 april 2007.

1.4 Belanghebbende heeft tegen die beschikking, tegen de daarop gebaseerde aanslag in de onroerendezaakbelasting en tegen (een van) de twee aanslagen in het rioolrecht bezwaar gemaakt bij de Inspecteur. Voorts heeft belanghebbende daarbij te kennen gegeven bezwaar te hebben tegen het niet op het aanslagbiljet vermeld zijn van aanslagen die betrekking hebben op het object dat hij wil zien aangeduid als [b-straat 1 ACHT] te [Z], welk object hij als zijn eigendom beschouwt.

1.5 Bij drie in een geschrift, gedagtekend 12 september 2007, vervatte uitspraken heeft de Inspecteur de bezwaren van belanghebbende afgewezen. Daarbij heeft de Inspecteur overwogen dat het object dat voorheen is aangeduid als [b-straat 1 ACHT] te [Z] eigendom is van [A], de zoon van belanghebbende, en niet van belanghebbende, en voorts dat dit object thans is aangeduid als [a-straat 1] [Z] (1).

1.6 Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. In verband hiermee is een griffierecht geheven van € 39. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard wat betreft de aanslag in het rioolrecht betreffende [a-straat 1] [Z] (1), die aanslag en de daarop betrekking hebbende uitspraak van de Inspecteur vernietigd, het beroep voor het overige ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende ten bedrage van € 73,40 en de gemeente [Q] gelast het griffierecht van € 39 aan belanghebbende te vergoeden.

2. Loop van het geding in hoger beroep

2.1 Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 107. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 27 november 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:

3.1 Het perceel, kadastraal bekend als gemeente [Z], sectie [.], nummer [xxxx], groot 75.40 are, behoorde het gehele kalenderjaar 2007 toe aan belanghebbende en diens echtgenote. Op dit perceel zijn gesitueerd een tuinbouwbedrijf met kassen en een bedrijfswoning. Voor de toepassing van de Wet waardering onroerende zaken zijn het tuinbouwbedrijf en de bedrijfswoning afzonderlijke onroerende zaken, onderscheidenlijk aangeduid als [b-straat 1 ACHT] [Z] (Hof: met de letters ACHT werd kennelijk bedoeld ACHTER) en [a-straat 1] [Z].

3.2 De onderwerpelijke beschikking en de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelasting met de aanduiding [a-straat 1] [Z] zien op de bedrijfswoning. Voor het jaar 2007 heeft de Inspecteur belanghebbende (vooralsnog) niet in de heffing van gemeentelijke belastingen ter zake van het tuinbouwbedrijf betrokken. Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft dat voor de heffing van waterschapsbelastingen wel gedaan.

3.3 Het perceel, kadastraal bekend als gemeente [Z], sectie [.], nummer [xxxx], groot 17.50 are, met de daarop staande woning behoorde het gehele kalenderjaar 2007 toe aan de zoon van belanghebbende en diens echtgenote. De aan belanghebbende opgelegde aanslag in het rioolrecht met de aanduiding [a-straat 1] [Z] (1) ziet op deze onroerende zaak.

3.4 De in 3.1 en 3.3 vermelde kadastrale percelen zijn in november 1996 ontstaan door splitsing van het destijds bij belanghebbende en diens echtgenote in eigendom zijnde perceel, kadastraal bekend als gemeente [Z], sectie [.], nummer [xxxx], groot 92.90 are, dat zij in 1995 hadden verkregen.

3.5 De bedrijfswoning van belanghebbende en de woning van diens zoon zijn aan elkaar gebouwd. De scheidingsmuur staat op de grens van de hiervoor in 3.1 en 3.3 vermelde kadastrale percelen. In de scheidingsmuur is een deur die het mogelijk maakt elkaars woning te betreden.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1 In hoger beroep bepleit belanghebbende - naar het Hof begrijpt - dat naast de onderwerpelijke beschikking en aanslagen ten minste een afzonderlijke beschikking wordt genomen waarbij de waarde van het gedeelte van het kadastrale perceel gemeente [Z], sectie [.], nummer [xxxx], welk gedeelte tot en met het jaar 2006 gebruikelijk werd aangeduid als [b-straat 1 ACHT] [Z], wordt vastgesteld.

4.2 Belanghebbende heeft eerder het standpunt ingenomen dat de woning en de woning van zijn zoon als één onroerende zaak moet worden aangemerkt en gewaardeerd, en dat de onroerendezaakbelasting ter zake daarvan moet worden geheven van hem en zijn zoon, ieder voor de helft. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat hij dit standpunt niet langer inneemt en dat hij zich neerlegt bij de door de Inspecteur voor zijn woning vastgestelde waarde.

4.3 De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

5. Beoordeling van het hoger beroep

5.1 De rechtbank heeft de aanslag in het rioolrecht betreffende de onroerende zaak met de aanduiding [a-straat 1] [Z] (1) terecht vernietigd omdat die aanslag niet aan belanghebbende, maar aan zijn zoon of diens echtgenote had behoren te worden opgelegd.

5.2 Het hiervoor onder 4.2 overwogene betekent dat de onderhavige beschikking en de op de daarbij vastgestelde waarde gebaseerde aanslag in de onroerendezaakbelasting voor juist moeten worden gehouden.

5.3 In de uitspraak van de Inspecteur op het bezwaar heeft hij onder meer overwogen:

"(...)

Het object dat voorheen werd aangeduid als [b-straat 1 ACHT] is eigendom van uw zoon, de heer [A], en niet van u. Dit object wordt thans aangeduid als [a-straat 1].

(...)"

In het licht van de gedingstukken en de op grond daarvan hiervoor in punt 3.1 vastgestelde feiten is die overweging van de Inspecteur - en in zoverre ook de kennelijk daarop gebaseerde tweede volzin van rechtsoverweging 2.2 van de uitspraak van de rechtbank - onbegrijpelijk. De gedingstukken bevatten namelijk geen aanwijzingen dat het door de Inspecteur genoemde uitgangspunt juist is.

5.4 Evenwel, al is dat uitgangspunt van de Inspecteur onjuist, brengt het enkele feit dat het tuinbouwbedrijf [b-straat 1 ACHT] [Z] op het onderwerpelijke aanslagbiljet gemeentelijke belastingen voor het jaar 2007 niet is vermeld - anders dan belanghebbende van opvatting is - niet mee dat de wel op dat aanslagbiljet vermelde beschikkingen en aanslagen niet in stand kunnen blijven. Ook overigens kan van de Inspecteur niet worden verlangd dat hij op straffe van nietigheid bepaalde aanslagen en beschikkingen op een aanslagbiljet verenigt.

5.5 Het vorenoverwogene betekent dat de rechtbank bij haar uitspraak een juiste beslissing heeft genomen, zodat het hoger beroep faalt.

6. Proceskosten en griffierecht

6.1 Het Hof acht, gelet op het in 5.3 overwogene, termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende in hoger beroep gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 10,90 wegens reiskosten en € 62,50 wegens verletkosten, in totaal derhalve € 73,40. Voor een hogere vergoeding, zoals ter zake van taxatiekosten, acht het Hof geen termen aanwezig nu de uitspraak van de rechtbank, niettegenstaande de taxatie die belanghebbende hangende het hoger beroep heeft laten verrichten, in stand blijft.

6.2 Voorts dient de gemeente [Q] het voor de behandeling van de zaak in hoger beroep gestorte griffierecht van € 107 aan belanghebbende te vergoeden.

7. Beslissing

Het Gerechtshof:

- bevestigt de uitspraak van de rechtbank,

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 73,40, en wijst de gemeente [Q] aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en

- gelast de gemeente [Q] het voor deze zaak in hoger beroep betaalde griffierecht van € 107 aan belanghebbende te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 19 februari 2010 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.