Gerechtshof 's-Gravenhage, 06-01-2010, BL5929, BK-08/00451
Gerechtshof 's-Gravenhage, 06-01-2010, BL5929, BK-08/00451
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 6 januari 2010
- Datum publicatie
- 26 februari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2010:BL5929
- Zaaknummer
- BK-08/00451
Inhoudsindicatie
Ambtelijk verzuim. De discrepantie waarop de Inspecteur zich beroept, kan niet worden vastgesteld. Er is mitsdien sprake van een ambtelijk verzuim, dat aan navordering in de weg staat.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-08/00451
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 6 januari 2010
op het hoger beroep van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Rijnmond, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 september 2008, nr. AWB 07/898 IB/PVV, betreffende na te noemen aan wijlen [erflater] (hierna aan te duiden als: erflater), laatstelijk gewoond hebbende te [Z], opgelegde navorderingsaanslag.
Navorderingsaanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan erflater is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 7.294 na verrekening met een verlies uit 1996 van ƒ 72.426. Vervolgens heeft de Inspecteur aan belanghebbende voor dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 79.720.
1.2. Erflater heeft een bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag ingediend. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de navorderingsaanslag afgewezen.
1.3. [Belanghebbende] te [Z] (hierna: belanghebbende) heeft als erfgenaam van erflater tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar en de navorderingsaanslag vernietigd.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft op 13 november 2009 een nader stuk ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 25 november 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
3.1. Bij de regeling van de aan erflater opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1996 is een verlies van ƒ 72.426 verrekend met het belastbare inkomen over 1994. De verliesverrekening geschiedde door een ervaren medewerker van de Belastingdienst. Deze verzuimde daarbij het verlies af te boeken op de daarvoor bestemde staffelstaat. Vervolgens is bij de verwerking van die staffelstaat in het elektronische systeem van de Belastingdienst door een administratief medewerker geen rekening gehouden met die verliesverrekening.
3.2. Erflater deed voor het onderhavige jaar aangifte van een belastbaar inkomen van ƒ 28.678 negatief en verzocht de Inspecteur dit verlies te verrekenen met het belastbare inkomen van 1997. Bij brief van 13 april 2001 liet de Inspecteur erflater weten dat hij een aantal correcties zou aanbrengen, ter grootte van per saldo ƒ 108.398, ten gevolge waarvan het belastbare inkomen zou worden vastgesteld op ƒ 79.720.
3.3. Bij de aanslagregeling is, doordat het verlies uit 1996 niet was afgeboekt van de staffelstaat, op het computerscherm van de "toetser", wederom een ervaren medewerker, een waarschuwing naar voren gekomen inhoudende dat een verlies van ƒ 72.426 zou worden verrekend. De medewerker heeft de waarschuwing van het scherm verwijderd en daarmee de verliesverrekening tot stand doen komen. Vervolgens is aan erflater een primitieve aanslag opgelegd met verliesverrekening.
3.4. Nadat erflater bezwaar had gemaakt tegen de aanslagen voor de jaren 1997 en 1998, ontdekte de Inspecteur de bij de aanslagregeling voor 1998 gemaakte fout, waarbij het verlies uit 1996 ten onrechte voor de tweede keer was verrekend. Om die fout te herstellen heeft hij de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd.
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil of de bij de regeling van de primitieve aanslag gemaakte fout door navordering mocht worden hersteld, welke vraag door de Inspecteur bevestigend en door de belanghebbende ontkennend wordt beantwoord.
4.2. Volgens belanghebbende zijn bij de verwerking van de aangifte door de Inspecteur fouten gemaakt, door menselijk handelen of een "systeemfout", die zijn aan te merken als een ambtelijk verzuim, dat aan navordering in de weg staat.
4.3. Volgens de Inspecteur is sprake van intoetsfouten die op een lijn zijn te stellen met kenbare type- of schrijffouten die niet aan navordering in de weg staan.
4.4. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. Het hoger beroep van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en handhaving van de navorderingsaanslag.
5.2. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Overwegingen omtrent het geschil
6.1. Het standpunt van belanghebbende komt erop neer dat de Inspecteur bij het regelen van de primitieve aanslag een ambtelijk verzuim heeft begaan, hetgeen aan navordering in de weg staat.
6.2. Van zodanig ambtelijk verzuim is geen sprake indien een aanslag te laag is vastgesteld, niet als gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten die bepalend zijn voor de (omvang van) de belastingplicht of van een onjuist inzicht van de inspecteur in het recht, maar als gevolg van een vergissing die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat de inspecteur wilde en wat in het geschrift waarin de aanslag is vervat, is vastgelegd, zoals een schrijf-, reken-, overname- of intoetsfout, en het voor de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar was dat bij de totstandkoming van de aanslag een fout was gemaakt, waarbij niet van belang is of tevens kenbaar was waarin de fout bestond. Alsdan is overeenkomstig de hoofdregel navordering toegestaan.
6.3. De aanwezigheid van een zodanige discrepantie kan echter niet worden aanvaard in geval van fouten die het gevolg zijn van een onjuiste gegevensverwerking (door personen of automatiseringssystemen) welke voortvloeit uit een bepaalde werkwijze waarvoor binnen de Belastingdienst of op de eenheid is gekozen. In dat geval moet de inspecteur worden geacht de gevolgen van die werkwijze voor zijn rekening te hebben willen nemen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de fout een gevolg is van de keuze van de inspecteur of de Belastingdienst voor een onzorgvuldige werkwijze met beperkte controle, of het gevolg is van het laten invoeren van gegevens uit de aangifte in het geautomatiseerde systeem door personen met onvoldoende vakkennis en zonder voldoende instructie. Onder een fout die voortvloeit uit een bepaalde werkwijze waarvoor gekozen is, is ook te begrijpen het vaststellen van een te lage aanslag ten gevolge van een ten tijde van de aanslagregeling aan de inspecteur bekende systeemfout in enig door de inspecteur in het kader van de aanslagregeling gebruikt automatiseringssysteem, met betrekking tot welke systeemfout geen toereikende maatregelen zijn getroffen tot herstel of om de gevolgen ervan te vermijden.
6.4. In het onderhavige geval heeft de Inspecteur ten tijde van de aanslagregeling een fout gemaakt door, toen hij een waarschuwing inzake de verliesverrekening op zijn scherm zag, daarop niet adequaat te reageren. Uit hetgeen de Inspecteur dienaangaande naar voren heeft gebracht - dat hij blijkens de met erflater gevoerde correspondentie van plan was het belastbare inkomen vast te stellen op ƒ 79.720, waarbij geen verliesverrekening aan de orde kwam - kan niet worden afgeleid dat hij zich op het tijdstip van de aanslagregeling ervan bewust was dat er geen te verrekenen verliezen waren. Voor zover de Inspecteur die correspondentie op dat moment bij de hand had, bleek daaruit dat erflater een verlies uit 1998 had willen verrekenen - wat door de correcties geen doorgang kon vinden -, doch niet dat ook verrekening van verliezen uit het verleden ter sprake zijn gekomen. De discrepantie waarop de Inspecteur zich beroept, kan derhalve niet worden vastgesteld. Er is mitsdien sprake van een ambtelijk verzuim, dat aan navordering in de weg staat.
6.5. Voor zover de gemaakte fout is bevorderd door de bij de aanslagregeling op het computerscherm verschenen waarschuwing - waarbij het Hof veronderstellenderwijs ervan uitgaat dat van een discrepantie in vorenbedoelde zin wel sprake zou zijn geweest - geldt bovendien dat de fout in zoverre het gevolg is van een onjuiste gegevensverwerking (door personen of automatiseringssystemen) welke voortvloeit uit een werkwijze waarvoor binnen de Belastingdienst of op de eenheid gekozen is. De Inspecteur moet worden geacht de gevolgen van die werkwijze voor zijn rekening te hebben willen nemen. Ook dit staat aan navordering in de weg.
6.6. Het vorenoverwogene brengt mee dat het hoger beroep ongegrond is.
Proceskosten en griffierecht
7.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende in hoger beroep gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 966 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2 punten à € 322 x 1,5 (gewicht van de zaak)).
7.2. Omdat de uitspraak van de rechtbank in stand blijft, wordt van de Inspecteur wegens het door hem ingestelde hoger beroep een griffierecht geheven van € 433.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 966;
- gelast dat de griffier van de Inspecteur een griffierecht zal heffen van € 433.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.W. baron van Knobelsdorff, P.J.J. Vonk en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 6 januari 2010 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.