Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 16-02-2010, BL6563, BK-07/00401

Gerechtshof 's-Gravenhage, 16-02-2010, BL6563, BK-07/00401

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
16 februari 2010
Datum publicatie
5 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BL6563
Zaaknummer
BK-07/00401

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank terecht en op goede gronden beslist dat de bedrijfsruimte en de woonruimte als één onroerende zaak, als bedoeld in artikel 16 van de Wet WOZ, zijn te beschouwen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-07/00401

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 16 februari 2010

op het hoger beroep van ir. [belanghebbende] te [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 mei 2007, nummer AWB 06/3061 WOZ, betreffende na te noemen beschikking en aanslagen.

Beschikking, aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2005 wegens het gebruik en het genot krachtens eigendom van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z] (hierna: het object), twee op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Zoetermeer opgelegd naar een heffingsmaat-staf van € 418.750, berekend naar het tarief voor niet-woningen. De heffingsmaatstaf is gebaseerd op een beschikking (gedagtekend 28 februari 2005, kennisgevingsnummer: [xxxxxx]) als bedoeld in hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ), waarbij de waarde van het object per de waardepeildatum 1 januari 2003 voor het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 is vastgesteld op € 418.750.

1.2. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de beschikking en de aanslagen afgewezen.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 106. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van

17 februari 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Verordening

3. De raad van de gemeente Zoetermeer heeft in zijn openbare vergadering van 20 december 2004 de Verordening onroerende-zaakbelastingen 2005 (hierna: de Verordening) vastgesteld. Blijkens de inhoud van de gedingstukken is de Verordening op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:

4. Belanghebbende heeft het object samen met zijn echtgenote in eigendom. Het object is gebouwd met als bestemming woon/werkeenheid en betreft een zogenoemde bedrijfsruimte met woonruimte. Het perceel waarop het object is gelegen, heeft een oppervlakte van ongeveer 474 vierkante meter. Naast het object ligt een tuin. Bij het object hoort geen schuur of tuinhuisje. Het object heeft twee verdiepingen. De tweede verdieping betreft een vliering met een schuine kap. De bedrijfsruimte bevindt zich op de begane grond van het object. De woonruimte beslaat de eerste verdieping en een gedeelte van de begane grond. Op de eerste verdieping is ook een terras. Belanghebbende en zijn echtgenote bewonen de woonruimte. De bedrijfsruimte is in gebruik bij de vennootschap onder firma van belanghebbende en zijn echtgenote. Het object heeft drie ingangen. De gemeente heeft drie huisnummers toegekend aan het object. De bedrijfsruimte beschikt niet over eigen nutsvoorzieningen en er is een niet afsluitbare verbinding met de woonruimte.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

5.1. Tussen partijen is in geschil of het object op de juiste wijze is afgebakend en of de aanslagen terecht zijn opgelegd naar het tarief voor niet-woningen, welke vragen door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend worden beantwoord.

5.2.Belanghebbende stelt zich in hoger beroep primair op het standpunt dat het object dient te worden gesplitst in twee onroerende zaken. De bedrijfsruimte en de woonruimte zijn, naar hij stelt, door hun indeling bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt.

5.3. Subsidiair stelt belanghebbende dat ten minste 70 percent van de oppervlakte van het object dienstbaar is aan woondoeleinden en dat het object daarom dient te worden aangemerkt als woning.

5.4. De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden.

Conclusies van partijen

6.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de aanslagen tot aanslagen berekend naar het tarief dat geldt voor woningen.

6.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Overwegingen omtrent het geschil

7.1. Belanghebbende stelt dat de woonruimte en de bedrijfsruimte zijn aan te merken als twee afzonderlijke onroerende zaken. Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank terecht en op goede gronden beslist dat de bedrijfsruimte en de woonruimte als één onroerende zaak, als bedoeld in artikel 16 van de Wet WOZ, zijn te beschouwen. Vaststaat dat de bedrijfsruimte niet beschikt over eigen nutsvoorzieningen en dat de bedrijfsruimte niet afsluitbaar is. Aan voormeld oordeel doet niet af dat de bedrijfsruimte in gebruik is bij de vennootschap onder firma en voor de inkomstenbelasting, naar belanghebbende heeft gesteld, als verplicht ondernemingsvermogen is aangemerkt.

7.2. Ingevolge artikel 220f, tweede lid, van de Gemeentewet - in de ten tijde van het nemen van de beschikking geldende tekst - dient een onroerende zaak in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet WOZ is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. 'In hoofdzaak' moet hierbij worden geduid als: voor ten minste 70 percent.

7.3.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde voor het gehele object € 418.750 bedraagt. Voorts is niet in geschil dat voor de waardering van de bedrijfsruimte de huurwaardekapitalisatiemethode dient te worden gebruikt, dat de huurwaarde van de bedrijfsruimte € 110 per m² bedraagt en een kapitalisatiefactor van 12,5 moet worden gehanteerd.

7.3.2. Partijen zijn het niet eens over het aantal voor de bedrijfsruimte in aanmerking te nemen vierkante meters. Belanghebbende stelt uiteindelijk dat de netto oppervlakte van het deel van het object dat dient als bedrijfsruimte 99,5 m² bedraagt en dat op de begane grond 39,5 m² (netto) van de vloeroppervlakte dient tot woning dan wel dienstbaar is aan woondoeleinden. De totale netto vloeroppervlakte op de begane grond bedraagt daarmee volgens belanghebbende 139 m². De totale bruto vloeroppervlakte op de begane grond bedraagt volgens de Inspecteur 163,50 m². Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat de door belanghebbende geschetste situatie bestond op 1 januari 2005, stelt het Hof, op grond van de door belanghebbende overgelegde schetsen en de door de Inspecteur ter zitting overgelegde tabel met oppervlakte- en inhoudsmaten, de bruto vloeroppervlakte van de bedrijfsruimte vast op 99,5/139 x 163,50 = 117,04 m². De waarde van de bedrijfsruimte bedraagt derhalve 117,04 m² x € 110/m² x 12,5 = € 160.930.

7.3.3. Partijen strijden voorts over de oppervlakte van de delen van het object die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Belanghebbende stelt uiteindelijk dat de oppervlakte van het deel van het object dat dient tot woning dan wel dienstbaar is aan woondoeleinden in totaal 103 m² + 36 m² terras = 139 m² bedraagt. De Inspecteur stelt - naar het Hof begrijpt - dat dient te worden uitgegaan van een inhoud van 425 m³ voor de bovenwoning en een vloeroppervlakte van 44 m² op de begane grond. Het Hof gaat op grond van de door belanghebbende overgelegde schetsen, de overige tot de gedingstukken behorende bouwtekeningen en de door de Inspecteur ter zitting overgelegde tabel met oppervlakte- en inhoudsmaten uit van de volgende aan de verschillende delen van het object die dienen tot woning dan wel dienstbaar zijn aan woondoeleinden toe te rekenen inhoud:

a) op de begane grond: ((39,5 / 139) x 163,50) x 3,2 (hoogte) = 148,679 m³

b) eerste verdieping (exclusief terras): ((13,9 x 9,4) -/- (2 x 3,79 (twee schuine hoeken))) x 2,70 (hoogte) = 332,316 m³

c) vliering (in verband met geringe stahoogte in aanmerking te nemen): ((0,5 x 9,2 x 9,4) + (2 x 4,7 x 3,894)) x 2,07 (hoogte) = 165,276 m³.

Het Hof kent aan de delen a, b en c de volgende prijs/m³ toe: a) € 500/m³, b) € 500/m³ en

c) € 250/m³. Aan het terras kent het Hof in goede justitie een waarde toe van € 20.000.

De totale waarde van de delen van het object die dienen tot woning dan wel dienstbaar zijn aan woondoeleinden bedraagt derhalve:

148,679 m³ x € 500/m³ = € 74.339,50

332,316 m³ x € 500/m³ = € 166.158,00

165,276 m³ x € 250/m³ = € 41.319,00

Terras = € 20.000,00

Totaal = € 301.816,50

De waarde van het object (exclusief tuin) bedraagt volgens deze berekening: € 160.930 + € 301.816,50 = € 462.746,50. De waarde die kan worden toegerekend aan de delen van het object die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden, uitgedrukt in een percentage van de totale waarde van het object, is: € 301.816,50 / € 462.746,50 x 100 percent = 65,22 percent. Het Hof heeft de tuin buiten beschouwing gelaten omdat in het geschil niet duidelijk is geworden welk deel van de tuin volledig dienstbaar is aan woondoeleinden. Ook indien de tuin volledig zou worden toegerekend aan de woning, zou het hiervoor berekende percentage minder dan 70 bedragen.

7.3.4. Het aldus berekende percentage dient in het onderhavige geval te worden toegepast op de bij de WOZ-beschikking vastgestelde waarde. De bij de WOZ-beschikking vastgestelde waarde van het object is daarmee voor minder dan 70 percent, en derhalve niet in hoofdzaak, toe te rekenen aan delen van het object die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Mitsdien moet worden geoordeeld dat het object niet in hoofdzaak tot woning dient.

7.4. Belanghebbende doet een beroep op het vertrouwensbeginsel met zijn stelling "dat het object sinds 1996 in gesplitste zin is belast door de gemeente". Dit beroep faalt. De omstandigheid dat kan worden gesproken van een regelmatige gedragslijn van de Inspecteur bij het opleggen van aanslagen in de onroerendezaakbelastingen is niet voldoende voor een in rechte te honoreren beroep op het vertrouwensbeginsel. Er moeten daartoe omstandigheden zijn die bij belanghebbende redelijkerwijs de indruk hebben kunnen wekken dat die gedragslijn berust op een standpuntbepaling. Dergelijke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.

7.5. Op grond van het vorenoverwogene is het object bij het opleggen van de onderhavige aanslagen terecht als niet-woning aangemerkt. Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.W. Savelbergh, J.W. baron van Knobelsdorff en P.J.J. Vonk, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op

16 februari 2010 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.