Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-03-2010, BL7317, BK-09/00138

Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-03-2010, BL7317, BK-09/00138

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
5 maart 2010
Datum publicatie
12 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BL7317
Formele relaties
Zaaknummer
BK-09/00138

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. In geschil is of de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag is opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

nummer BK-09/00138

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 5 maart 2010

op het hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 januari 2009, nummer AWB 07/2671 OB, betreffende na te noemen naheffingsaanslag.

Naheffingsaanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak van 1 januari 1998 tot en met 31 december 1998 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 57.026 (€ 25.877).

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Rijnmond (kantoor Rotterdam), bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3. Van de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 285.

1.4. Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 433.

2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 22 januari 2010, gehouden te 's-Gravenhage. Daar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

2.4. Voorafgaand aan de zitting heeft belanghebbende op 12 januari 2010 een brief met nadere stukken aan het Hof gezonden. Van deze stukken heeft de Inspecteur kennis kunnen nemen.

Vaststaande feiten

In hoger beroep is op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.

3.1. Belanghebbende verhuurt onroerende zaken, verricht klein onderhoud aan die zaken en detacheert personeel. Voor die activiteiten is zij ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).

3.2. De verhuur van onroerende zaken betreft in het onderhavige naheffingstijdvak verscheidene gebouwen op een terrein van 19.504 m2, waaronder een bedrijfsverzamelgebouw, aan de [a-straat] te [Z]. De eenheden worden verhuurd aan ondernemers en particulieren. In de eenheden zijn onder meer ondernemingen in tweedehands auto's, meubeldesign en kabelwerken gevestigd.

3.3. Voor de verhuur aan twee huurders, [A] B.V. en [B], heeft de Inspecteur beschikkingen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel b, ten 5°, van de Wet (hierna: beschikkingen belaste verhuur) afgegeven met als ingangsdatum 1 mei 1993 onderscheidenlijk 1 februari 1997. Aan een reeks andere huurders van bedrijfsruimten heeft belanghebbende facturen uitgereikt waarop omzetbelasting is vermeld.

3.4. Op 23 april 2004 heeft de Inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld ter zake van de omzetbelasting voor de periode van 1 januari 1998 tot 1 juli 2003. Het onderzoek heeft geleid tot het Rapport inzake een ingesteld boekenonderzoek bij B.V. [X] d.d. 23 februari 2007 (hierna: het controlerapport).

3.5. In het kader van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur bij brief van 26 april 2004 verzocht om terbeschikkingstelling van het grootboek, de kolommenbalansen, de aansluiting met de jaarstukken, de cliëntenadministratie, de verkoopfacturen, de kasadministratie, kopieen van de aangiften in de omzetbelasting en opgaven van intracommunautaire leveringen, specificaties van de aangiften in de omzetbelasting en aansluitingsoverzichten van de aangiften en de financiële administratie, alle huur- en verhuurcontracten, beschikkingen belaste verhuur en bijbehorende zogenoemde 90%-verklaringen. De Inspecteur heeft het verzoek herhaald bij brieven van 17 mei 2004 en van 3 augustus 2004 en heeft daarbij gewezen op het bepaalde in artikel 47 in verbinding met artikel 25, zesde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De Inspecteur heeft op de verzoeken geen reactie ontvangen.

3.6. Het controlerapport vermeldt onder meer het navolgende, waarbij belanghebbende is aangeduid als "[X]":

"4 Administratie

De dagelijkse administratie wordt door een medewerker van [C] B.V. gevoerd. De latere verwerking in een geautomatiseerde administratie gebeurt op het kantoor van de boekhouder [D]. Tijdens het onderzoek heb ik niet de beschikking gekregen over de volledige (geautomatiseerde) administratie van [X]. In de op het kantoor van de boekhouder [D] aanwezige ordners was slechts een gedeelte van de administratie aanwezig. De heer [D] heeft verklaard dat hij op het moment van het onderzoek bezig was met het boeken en verwerken van de administraties en het maken van de jaarrekeningen over de afgelopen jaren. De achterstand in het verwerken van de administratieve bescheiden heeft als gevolg dat de administratie geen getrouw beeld geeft van de situatie van [X].

In de wel aanwezige administratie is een, door een onbekend persoon opgemaakt, overzicht aangetroffen van ontbrekende uitgaande facturen uit 1998 en 1999. Dit overzicht toont aan dat de adviseur wist dat de boekhouding niet compleet door de onderneming is aangeleverd. Ook de adviseur heeft geconstateerd dat [X] gebreken in de administratie heeft.

[X] is een onderneming en derhalve een administratieplichtige. Op grond van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelasting (verder te noemen: AWR) zijn administratieplichtigen gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, naar de eisen van dat bedrijf, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.

4.1 Facturen

De uitgaande facturen worden opgemaakt op het kantoor van [X]. Gebleken is dat de facturen niet (doorlopend) genummerd zijn. In artikel 35 (m.i.v. 1-1-2005 artikel 35a van de Wet) van de Wet op de omzetbelasting 1968 (verder te noemen: de Wet OB) is vastgelegd aan welke eisen een factuur dient te voldoen. Gebleken is dat de facturen niet aan dit formele vereiste voldoet. Hierbij wijs ik [X] op dit formele gebrek. Vanaf nu dienen de uitgeschreven facturen doorlopend genummerd te zijn.

4.2 Niet voldoen aan de administratieplicht (artikel 52, lid 1 en lid 6 AWR)

Tijdens mijn bezoek van 23 april 2004 is gebleken dat [X] niet voldoet aan de administratieplicht zoals deze is vastgelegd in artikel 52 lid 1 AWR. Aan de hand van de aanwezige administratie is het niet mogelijk gebleken om vast te stellen of [X] juist, tijdig en volledig aan zijn fiscale verplichtingen heeft voldaan.

De administratie is niet op een zodanige wijze ingericht dat een controle binnen een redelijke termijn kan worden uitgevoerd. De rechten en verplichtingen, alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens van [X] blijken niet te allen tijden uit de aanwezige administratie. Hierdoor voldoet [X] niet aan de vereisten van artikel 52 lid 6 AWR.

Een waarschuwing administratieplicht wordt als bijlage bij dit rapport verzonden.

4.3 Niet voldoen aan de bewaarplicht (artikel 52, lid 4 AWR)

De belastingplichtige heeft niet voldaan aan de bewaarplicht. De volgende onderdelen zijn niet bewaard:

- niet alle door [X] uitgereikte facturen zijn aanwezig in de administratie;

- het grootboek, de kolommenbalansen, inclusief de voorafgaande journaalposten, en de aansluiting met de jaarstukken (brugstaten);

- huuradministratie.

Een waarschuwing wordt als bijlage bij dit rapport verzonden.

4.4 Boekenonderzoek

Tijdens het bezoek aan de [a-straat] op 10 november 2003 is het duidelijk geworden dat de daar aanwezige kantoorruimte niet geschikt is om te dienen als werkplek voor de uit te voeren controle. In mijn brief van 10 november heb ik verzocht om de gegevens van de te controleren jaren naar het kantoor van de Belastingdienst te brengen. Op verzoek van de heer [E] heeft de controle echter plaatsgevonden op het kantooradres van de boekhouder de heer [D].

Tijdens de controle is gebleken dat niet alle voor het onderzoek benodigde gegevens aanwezig waren. In mijn brieven van 10 november 2003 en 17 maart 2004 heb ik nadrukkelijk verzocht om de in mijn brief opgesomde bescheiden tijdens de controle beschikbaar te hebben.

Zonder enige verklaring ontbraken de volgende gegevens:

- het grootboek, de kolommenbalansen, inclusief de voorafgaande journaalposten, en de aansluiting met de jaarstukken (brugstaten);

- cliëntenadministratie;

- crediteurenadministratie;

- een deel van de verkoopfacturen;

- een deel van de kopieën van de aangiften omzetbelasting en/of opgaaf intracommunautaire leveringen;

- een deel van de specificaties van de aangiften omzetbelasting en aansluitingsoverzichten tussen de aangiften en de financiële administratie;

- huur- en verhuurcontracten.

4.5 Inlichtingenverzoek

Na afloop van het bezoek aan de heer [D] op 23 april 2004, heb ik hem op 26 april 2004 een brief geschreven met het verzoek om mij de ontbrekende bescheiden ter beschikking te stellen en dat het bij een tweede bezoek gewenst zal zijn dat de heer [E] ook aanwezig is. Op deze brief heb ik geen reactie mogen ontvangen.

Op 17 mei 2004 heb ik een rappel gestuurd. In deze brief heb ik de heer [D] gewezen op het feit, dat het niet voldoen aan een verzoek om informatie kan leiden tot omkering van de bewijslast op grond van artikel 47 juncto artikel 25 lid 6 van de AWR. Het niet verstrekken van de gevraagde informatie heeft tot gevolg, dat in een eventuele procedure door [X] moet bewijzen dat de aanslag niet of niet geheel juist is opgelegd. Ook op deze brief is geen reactie ontvangen.

Op 3 augustus 2004 is de laatste rappel verstuurd. Wederom is de heer [D] gewezen op de omkering bewijslast en bovendien zijn nu de desbetreffende wetsartikelen op een bijlage bij de brief gevoegd. Deze brief is net als de vorige brieven niet beantwoord. Ik heb een aantal keren verzocht, zowel schriftelijk als telefonisch, om aanvullende informatie. Op geen van mijn verzoeken is een reactie gekomen. Ik heb tot op datum rapport geen reactie mogen ontvangen. De door mij verzochte informatie is niet verstrekt. Door [X] is niet voldaan aan de informatieplicht ex artikel 47 AWR."

3.7. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag de te belasten omzet vastgesteld op € 212.021 (exclusief omzetbelasting).

Omschrijving geschil in hoger beroep, standpunten en conclusies van partijen

4.1. In geschil is of de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag is opgelegd, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.

4.2.1. Belanghebbende is van opvatting dat in feite de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. De verschuldigde omzetbelasting bedraagt weliswaar € 37.103, doch de voorbelasting € 56.214, zodat per saldo geen omzetbelasting is verschuldigd. Voorts meent belanghebbende dat ten aanzien van haar ruimere maatstaven dienen te gelden met betrekking tot de administratieplicht, omdat de Inspecteur in het kader van een met haar gesloten vaststellingsovereenkomst ter afwikkeling van de vennootschapsbelasting de administratieplicht heeft laten vallen.

4.2.2. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de naheffingsaanslag.

4.3.1. De Inspecteur heeft in het verweerschrift aangevoerd dat belanghebbende gedurende 1998 een belaste omzet heeft gerealiseerd van € 212.021 (exclusief omzetbelasting), dat daarover € 37.103 omzetbelasting is verschuldigd en dat belanghebbende de omvang van het door haar voorgestane bedrag van de voorbelasting niet aannemelijk heeft gemaakt. Het als voorbelasting in aanmerking te nemen bedrag bedraagt zeker niet meer dan € 11.227. De naheffingsaanslag is met een uiteindelijk per saldo verschuldigd omzetbelastingbedrag van € 25.877 niet te hoog vastgesteld.

4.3.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die zij daartoe in de van hen afkomstige stukken en ter zitting hebben aangevoerd.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1. Belanghebbende heeft zich ter zitting geconformeerd aan de door de Inspecteur berekende heffingsmaatstaf van € 212.021 door in haar berekening van de verschuldigde omzetbelasting het bedrag van € 37.103 (= 17,5% van € 212.021) tot uitgangspunt te nemen. Daaruit moet worden afgeleid dat tussen partijen in hoger beroep op dat punt geen geschil bestaat, zodat uitsluitend de omvang van de in aanmerking te nemen voorbelasting moet worden vastgesteld.

5.2. De rechtbank heeft naar 's Hofs oordeel met juistheid en op goede gronden beslist niet alleen dat de Inspecteur terecht is uitgegaan van een belaste omzet van € 212.021, maar ook dat het door de Inspecteur in aanmerking genomen bedrag van € 11.227 aan aftrekbare omzetbelasting, zonder dat vaststaat dat aan de vereisten voor aftrek is voldaan, redelijk is. Belanghebbende heeft met hetgeen zij in beroep en hoger beroep heeft aangevoerd en aan stukken heeft ingebracht geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt, zoals ook de Inspecteur in het verweerschrift in hoger beroep overtuigend heeft beargumenteerd, die in redelijkheid een andere conclusie rechtvaardigen. Met de Inspecteur is het Hof van oordeel dat de naheffingsaanslag eerder tot een te laag dan tot een te hoog bedrag is opgelegd.

5.3. Belanghebbende heeft evenmin feiten of omstandigheden aangedragen, laat staan aannemelijk gemaakt, op basis waarvan de conclusie is gerechtvaardigd dat voor haar minder vergaande verplichtingen gelden op het terrein van administratievoering, bewaar- en inlichtingenplicht. De andersluidende stelling van belanghebbende faalt.

5.4. Het vorenoverwogene voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 5 maart 2010 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.