Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 10-03-2010, BM1735, BK-09-00612

Gerechtshof 's-Gravenhage, 10-03-2010, BM1735, BK-09-00612

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
10 maart 2010
Datum publicatie
21 april 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BM1735
Zaaknummer
BK-09-00612

Inhoudsindicatie

Dwangbevel. Krachtens artikel 231, eerste lid, Gemeentewet is de Invorderingswet 1990 eveneens van toepassing op de gemeentelijke heffingen. Hieruit volgt dat de Ontvanger mocht volstaan met het vermelden van de Invorderingswet 1990. De Ontvanger mocht het dwangbevel per post aan belanghebbende zenden. Niet van belang is op welke wijze dit is geschied. Het dwangbevel is niet onbevoegd opgemaakt. In het dwangbevel behoeft niet de Gemeentewet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering te worden vermeld, teneinde een rechtsgeldig dwangbevel tot stand te brengen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-09/00612

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 10 maart 2010

op het hoger beroep van [belanghebbende] te [Z], tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 juni 2009, nummer AWB 08/8164, betreffende de hierna vermelde hem in rekening gebrachte kosten van betekening.

Rekening, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Ontvanger, de heffingsambtenaar van de gemeente Leiden, heeft aan belanghebbende een dwangbevel inzake de aanslagen gemeentelijke heffingen over het jaar 2008 betekend en daarbij een bedrag van € 41 aan kosten van betekening in rekening gebracht.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de in rekening gebrachte kosten bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Ontvanger de in rekening gebrachte betekeningkosten gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep in gesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 110. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van

27 januari 2010, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

2.3. Ingevolge een door het Hof ter zitting tot de Ontvanger gericht verzoek heeft deze als aanvulling op het aldaar verhandelde bij brieven van 27 januari 2010 respectievelijk 1 februari 2010, nog enkele gegevens ingezonden. De griffier heeft deze bescheiden aan belanghebbende gezonden en hem in de gelegenheid gesteld zich daarover schriftelijk uit te laten. Belanghebbende heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 2 maart 2010. Een afschrift daarvan is toegezonden aan de Ontvanger. Belanghebbende heeft ter zitting bij voorbaat verklaard tegen de inzending van deze gegevens geen bezwaar te maken en naar aanleiding hiervan geen nadere zitting te verlangen.

Verordening

De gemeenteraad van de gemeente Leiden heeft op 20 december 2007 vastgesteld de Verordening op de heffing en de invordering van rioolrecht 2008 en de Verordening op de heffing en invordering van afvalstoffenheffing 2008. Deze verordening is bekendgemaakt in de Stadskrant van 21 december 2007 en is in werking getreden op 1 januari 2008. In de voormelde verordeningen zijn tevens de geldende tarieven opgenomen.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:

4.1. Aan belanghebbende zijn diverse aanslagen gemeentelijke heffingen, op één aanslagbiljet verenigd, over het jaar 2008 opgelegd. Het betreft achtereenvolgens een bedrag van € 58 aan rioolrecht en een bedrag van € 92,12 terzake van afvalstoffenheffing. Beide aanslagen zijn naar het tarief voor een eenpersoonshuishouden geheven. Het aanslagbiljet is gedagtekend 29 februari 2008. De betaling van de aanslagen die op 1 mei 2008 had moeten zijn geschied heeft niet plaatsgevonden.

4.2. De Ontvanger heeft op 23 mei 2008, met dagtekening 26 mei 2008, een aanmaning verzonden, met het verzoek de aanslagen binnen een termijn van tien dagen te voldoen. Daarbij is een bedrag van € 6 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.

4.3. Nadat betaling is uitgebleven heeft de Ontvanger op 7 juli 2008 een dwangbevel terpostbezorging aangeboden. Daarbij is een bedrag van € 41 aan kosten van betekening in rekening gebracht. De frankeerdatum van het dwangbevel is 8 juli 2008. De betekening van het dwangbevel heeft plaatsgevonden op 9 juli 2008.

4.4. Belanghebbende heeft tegen het dwangbevel en de in rekening gebrachte kosten bezwaar gemaakt.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

5.1. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of de Ontvanger rechtens juist het dwangbevel heeft uitgebracht en daarbij kosten van betekening in rekening heeft mogen brengen, welke vraag de Ontvanger bevestigend en belanghebbende ontkennend beantwoordt.

5.2. Belanghebbende heeft zich - zakelijk weergeven - op het standpunt gesteld dat het dwangbevel ondeugdelijk is nu niet de juiste wetten in de aanhef zijn vermeld en niet duidelijk is of de betrokken ambtenaren bevoegd zijn.Tevens is de op het dwangbevel vermelde dagtekening niet correct. Er is sprake van een tegenstrijdigheid tussen de data van terpostbezorging en frankering van het dwangbevel.

5.3. De Ontvanger heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden.

5.4. Voor een nadere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

6.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van de kosten van betekening tot nihil en tot vergoeding van de gemaakte proceskosten.

6.2. De Ontvanger concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Overwegingen omtrent het geschil

6.1. De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep nog van belang het volgende overwogen. Hierbij dient voor "eiser" te worden gelezen: belanghebbende en voor "verweerder": de Ontvanger.

"III.1 Verweerder heeft eiser op 9 juli 2008 een dwangbevel betekend ter zake van een aanslag in de rioolheffing en de afvalstoffenheffing over 2008 ten bedrage van € 150,12. Hierbij heeft verweerder een bedrag van € 41 aan kosten voor het dwangbevel in rekening gebracht.

III.2 Eiser voert aan dat het dwangbevel als rechtsgrond de Invorderingswet 1990 vermeldt, dat deze wet ziet op de rijksbelastingen, dat het dwangbevel is uitgevaardigd terzake van gemeentelijke heffingen en dat mitsdien de vermelde rechtsgrond onjuist is.

III.3 Krachtens artikel 231, eerste lid van de Gemeentewet is de Invorderingswet 1990 eveneens van toepassing op de gemeentelijke heffingen. Hieruit volgt dat verweerder mocht volstaan met het vermelden van de Invorderingswet 1990.

III.4 Daarnaast voert eiser aan dat de datum van frankeren is gelegen na de datum van terpostbezorging.

III.5 Ingevolge artikel 13, derde lid van de Invorderingswet 1990 kan de betekening van een dwangbevel ook geschieden door het ter post bezorgen van een voor de belastingschuldige bestemd afschrift van het dwangbevel. Verweerder mocht het dwangbevel dus per post aan eiser zenden. Niet van belang is op welke wijze dit is geschied."

6.2.1. Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. In aanvulling op hetgeen de rechtbank heeft overwogen en hetgeen belanghebbende in hoger beroep aan nieuwe stellingen heeft aangevoerd, merkt het Hof nog het volgende op.

6.2.2. Het bedrag van de geheven gemeentelijke heffingen zoals vermeld in 4.1 is tussen partijen niet in geschil. De Ontvanger heeft de voor het jaar 2008 geldende verordeningen in het geding gebracht en tevens met feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt dat deze tijdig en regelmatig bekend zijn gemaakt. Voorts heeft de Ontvanger alsnog het Aanwijzingsbesluit invorderingsambtenaar, opgemaakt respectievelijk ondertekend op 25/26 september 2000 en in werking getreden op 1 oktober 2000, toegezonden. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld zich daarover schriftelijk uit te laten hetgeen hij ook heeft gedaan. Uit het Aanwijzingsbesluit blijkt dat burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden het Hoofd Belastingen als ambtenaar als bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel c, van de Gemeentewet hebben aangewezen. Tevens is een "Mandaatbesluit ambtenaren", met dagtekening 10 oktober 2002, overgelegd waaruit de mandatering door het Hoofd blijkt. Voorts is daarbij een brief overgelegd waaruit blijkt dat mevrouw [A], degene die het dwangbevel heeft ondertekend, is aangesteld als Unitleider Innen met ingang van 1 januari 2008. Het dwangbevel is niet onbevoegd opgemaakt. Verder blijkt uit evengenoemd mandaatbesluit dat [B] bevoegd is het Hoofd te vertegenwoordigen in de beroepsprocedure. In zoverre faalt het hoger beroep.

6.3. Anders dan belanghebbende verdedigt behoeft in het dwangbevel niet de Gemeentewet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering te worden vermeld, teneinde een rechtsgeldig dwangbevel tot stand te brengen. De omstandigheid dat het Hoogheemraadschap Rijnland in de aanhef van de door haar betekende dwangbevelen naast de Invorderingswet 1990 ook de heffingswet vermeldt doet daar niet aan af. Ook in zoverre faalt het hoger beroep.

6.4. Voorts heeft belanghebbende niet betwist dat hij de aan de toezending van het dwangbevel voorafgaande aanmaning tijdig op zijn woonadres heeft ontvangen. Ook is niet in geschil dat het dwangbevel op 8 juli 2008 is gefrankeerd en dat het bedrag aan kosten van betekening van het dwangbevel tot het juiste bedrag in rekening is gebracht.

6.5. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat hij het dwangbevel eerst op 10 juli 2008 heeft ontvangen, hetgeen de Ontvanger heeft bestreden. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de terpostbezorging heeft plaatsgevonden en dat belanghebbende het dwangbevel op zijn woonadres heeft ontvangen, behoeft ook deze stelling geen behandeling, omdat deze bij juistbevinding niet tot gegrondverklaring van het hoger beroep kan leiden. Belanghebbende had immers tot 1 mei 2008 de gelegenheid de aanslagen te betalen, waarna hem eind mei een aanmaning is verzonden en hij de gelegenheid heeft gekregen daarna binnen tien dagen de aanslagen te betalen. De conclusie is derhalve dat belanghebbende in gebreke is gebleven de verschuldigde gemeenteheffingen tijdig te betalen. De omstandigheid dat de Ontvanger respectievelijk de gemeente Leiden voor de terpostbezorging een bedrijf zou hebben ingeschakeld welke de post heeft gefrankeerd en aansluitend op dezelfde dag aan TNT heeft aangeboden anders dan als zogenoemde Business post, is dan in het geheel niet van belang. Het Hof hecht overigens geloof aan hetgeen de Ontvanger dienaangaande tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft verklaard.

6.6. Hetgeen belanghebbende nog overigens of anderszins heeft aangevoerd kan evenmin tot een andersluidend oordeel leiden.

6.7. Gelet op het vorenoverwogene dient te worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten

Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld acht het Hof geen termen aanwezig de Ontvanger in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, J.J.J. Engel en H.J. van den Steenhoven, in tegenwoordigheid van de griffier mr.Y. Postema. De beslissing is op 10 maart 2010 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.