Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 30-03-2010, BM1823, BK-09/00673

Gerechtshof 's-Gravenhage, 30-03-2010, BM1823, BK-09/00673

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
30 maart 2010
Datum publicatie
21 april 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BM1823
Zaaknummer
BK-09/00673

Inhoudsindicatie

Dubbele belasting. Belanghebbendes werkgever is gevestigd in Zwitserland. Belanghebbende heeft geen recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting met betrekking tot het inkomen verkregen uit zijn werkzaamheden in Saoedi-Arabië.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummers BK-09/00673

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 30 maart 2010

op het hoger beroep van [belanghebbende], wonende te [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 juli 2009, nr. AWB 09/561, betreffende na te noemen aan belanghebbende opgelegde aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Zuidwest, heeft aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 76.159, daarbij heeft hij geen vermindering ter voorkoming van dubbele belasting verleend.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 110. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 2 maart 2010, gehouden te Den Haag. Belanghebbende, die door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 26 januari 2010, onder vermelding van plaats en tijdstip is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen, heeft schriftelijk bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn en heeft daarbij niet om uitstel van de zitting verzocht. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende, woonachtig in Nederland, is werkzaam voor [A], een in Zwitserland gevestigde onderneming. In 2005 heeft belanghebbende voor deze werkgever gewerkt in Saoedi-Arabië, Zwitserland, Hongarije, Duitsland, Groot-Brittannië en Nederland. De werkzaamheden in Saoedi-Arabië werden in de periode 4 januari 2005 tot en met 4 april 2005 en van 2 december 2005 tot en met 20 april 2006 verricht.

3.2. Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2005 met betrekking tot onder andere de inkomsten uit Saoedi-Arabië een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting geclaimd voor een bedrag van € 36.367. De Inspecteur heeft die vermindering niet verleend.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. In hoger beroep is in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting met betrekking tot het inkomen verkregen uit zijn werkzaamheden in Saoedi-Arabië. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

4.2. Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en - naar het Hof begrijpt - tot toekenning van een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting voor een bedrag van € 36.367 met behoud van de overige elementen van de aanslag.

5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6.1. Ten aanzien van het geschilpunt heeft de rechtbank het volgende overwogen:

2.7. Nederland heeft met Saoedi-Arabië geen belastingverdrag ter voorkoming van dubbele belasting afgesloten. Vaststaat dat belanghebbende over de inkomsten uit Saoedi-Arabië geen belasting heeft betaald. Voorts staat vast dat als belanghebbende via een Nederlandse werkgever in Saoedi-Arabië zou hebben gewerkt, hij wel op grond van artikel 38, tweede lid, van de AWR aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor deze inkomsten zou hebben gekregen.

2.8. Belanghebbendes primaire stelling dat de in artikel 38, tweede lid AWR genoemde beperking "indien zij wordt genoten uit privaatrechtelijke dienstbetrekking tot een binnen het rijk gevestigde werkgever" discriminerend en daardoor onverbindend is, wordt door de rechtbank verworpen. De rechtbank is het met belanghebbende eens dat de regeling onderscheid maakt in de fiscale behandeling van werknemers met een werkgever in Nederland of buiten Nederland en dat belanghebbende zwaarder belast wordt dan werknemers die in Saoedi-Arabië werken voor een Nederlandse werkgever of een werkgever uit een EU-Lidstaat. Geen wet of verdrag verbiedt de wetgever echter om dat te doen nu belanghebbendes werkgever gevestigd is in Zwitserland. Bij werkgevers uit andere EU Lidstaten ligt dat anders, omdat daar het EG-Verdrag elk onderscheid in behandeling verbiedt. Zwitserland is echter geen lid van de EU zodat een beroep op het EU-verdrag faalt. De overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen (Trbl 2000/16 en 2002/104) bevat geen bepalingen die onderscheid tussen werknemers met werkgevers binnen de EU dan wel in Zwitserland verbieden.

2.9. Duidelijk is dat belanghebbende meent dat de wettelijke regeling niet juist is. Gelet op artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk (Stb 1822, 10 en Stb 1829, 28), dient de rechter echter volgens de wet recht te spreken en mag de rechter in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen. De rechter kan de wet ook niet toetsen aan het in de Nederlandse Grondwet vastgelegde gelijkheidsbeginsel. Artikel 120 van de Grondwet bepaalt dat de rechter niet mag treden in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen.

6.2. Met voormelde overwegingen heeft de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen.

6.3. Het vorenstaande voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is.

Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. H.A.J. Kroon, P.J.J. Vonk en B. van Walderveen in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.H.R. Massmann. De beslissing is op 30 maart 2010 in het openbaar uitgesproken.

Vanwege ontstentenis van de griffier is deze uitspraak alleen door de voorzitter ondertekend.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.