Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-03-2010, BM1843, BK-09/00147 en BK-09/00148
Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-03-2010, BM1843, BK-09/00147 en BK-09/00148
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 5 maart 2010
- Datum publicatie
- 21 april 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2010:BM1843
- Zaaknummer
- BK-09/00147 en BK-09/00148
Inhoudsindicatie
Invordering. Het Hof stelt vast dat de rechtbank niet alleen buiten de rechtsstrijd is getreden, maar ook hetgeen partijen specifiek verdeeld houdt volledig buiten de beoordeling heeft gehouden. Terugverwijzing naar de rechtbank.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
nummers BK-09/00147 en BK-09/00148
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 5 maart 2010
op het hoger beroep van [belanghebbende] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 februari 2009, nummers AWB 08/5664 IW en AWB 08/5663 IW, betreffende na te noemen door de Ontvanger, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Rijnmond (kantoor Rotterdam), aan belanghebbende uitgereikte beschikkingen.
Beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Bij een tweetal beschikkingen van 15 augustus 2007 heeft de Ontvanger belanghebbende op de voet van artikel 36 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990) aansprakelijk gesteld voor respectievelijk een bedrag van € 51.371 en een bedrag van € 32.417 ter zake van een aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V. te [Z] (voorheen: [B] B.V.; hierna: de BV) over het tijdvak van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen en een aan de BV over het tijdvak van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1.2. Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de Ontvanger bij afzonderlijke uitspraken de beschikkingen gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank). In verband daarmee zijn van belanghebbende griffierechten geheven tot een bedrag van in totaal € 78 (2 x € 39).
1.4. Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 220 (2 x € 110).
2.2. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 februari 2010, gehouden te 's-Gravenhage. Daar zijn beide partijen verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.
Beoordeling van het hoger beroep
3.1. De rechtbank heeft - voor zover hier van belang - het volgende beslist:
"2.9 Gesteld noch gebleken is dat is voldaan aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 36, tweede lid, IW 1990. Op grond van artikel 36, vierde lid, IW 1990 wordt vermoed dat niet betaling van de naheffingsaanslagen te wijten is aan aan [belanghebbende] te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur. [Belanghebbende] wordt slechts tot weerlegging van dit vermoeden toegelaten indien hij aannemelijk maakt dat het niet aan hem is te wijten dat de BV niet aan de in artikel 36, tweede lid, IW 1990 bedoelde verplichting heeft voldaan.
2.10 [Belanghebbende] heeft niets gesteld op grond waarvan kan worden geoordeeld dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat het niet aan hem is te wijten dat de BV niet aan de in artikel 36, tweede lid, IW 1990 bedoelde verplichting heeft voldaan. Hij wordt dan ook niet toegelaten tot weerlegging van het vermoeden dat niet betaling van de naheffingsaanslagen te wijten is aan aan [belanghebbende] te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur. Hetgeen partijen hierover hebben gesteld kan dus onbesproken blijven.
2.11 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [de Ontvanger] [belanghebbende] terecht aansprakelijk heeft gesteld."
3.2. Tussen partijen staat vast en stond ook in eerste aanleg vast: 1) dat belanghebbende de hoedanigheid heeft van een gewezen bestuurder in de zin van artikel 36, zesde lid, IW 1990 en derhalve direct kan worden toegelaten tot het leveren van het bewijs ter weerlegging van het vermoeden dat de niet-betaling van de naheffingsaanslagen aan belanghebbende is te wijten, en dientengevolge 2) dat uitsluitend in geschil is en ook in eerste aanleg in geschil was of belanghebbende bedoeld bewijs heeft geleverd. Daarvan uitgaande stelt het Hof vast, gelet op het vermelde in 3.1, dat de rechtbank, die kennelijk ook het bepaalde in artikel 36, zesde lid, IW 1990 over het hoofd heeft gezien, niet alleen buiten de rechtsstrijd is getreden, maar ook hetgeen partijen specifiek verdeeld houdt volledig buiten de beoordeling heeft gehouden.
3.3. Het Hof ziet daarin aanleiding het geding op de voet van artikel 27q, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen terug te wijzen naar de rechtbank voor een nieuwe behandeling van de zaken in volle omvang. Een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep is in de gegeven omstandigheden, gelet ook op de aard van de te maken beoordeling, niet in overeenstemming met het beginsel van beroep in twee feitelijke instanties. Het verlies van een instantie is met betrekking tot het onderhavige feitenonderzoek temeer ongewenst, nu tussen partijen ook de vraag ter discussie staat of de Ontvanger wel alle op de zaken betrekking hebbende stukken heeft overgelegd.
3.4. Ter zitting heeft het Hof partijen van het voornemen tot terugwijzing van het geding naar de rechtbank in kennis gesteld. Daarmee geconfronteerd, heeft geen van de partijen zich tegen dat voornemen verzet dan wel iets naar voren gebracht op grond waarvan het Hof reden ziet van het voornemen af te zien.
3.5. Het vorenoverwogene voert tot de conclusie dat het Hof niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, met dien verstande dat het geding moet worden teruggewezen naar de rechtbank. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.
Proceskosten en griffierecht
4.1. Het Hof acht termen aanwezig de Ontvanger te veroordelen in de door belanghebbende in hoger beroep gemaakte proceskosten. Het Hof stelt die kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 966 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Hof (2 punten à € 322 x 1,5 (gewicht van de zaken) x 1 (in verband met samenhang van de zaken)). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
4.2. Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- wijst het geding terug naar de rechtbank ter behandeling en beslissing van de zaken met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 966; en
- gelast de Staat aan belanghebbende een bedrag van € 220 aan griffierecht te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.J.J. Engel en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. H.P. Baldewsing. De beslissing is op 5 maart 2010 in het openbaar uitgesproken.
b/a drs. F. van Veen
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbenden als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kunnen binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.