Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 14-04-2010, BM2657, BK-09/00816

Gerechtshof 's-Gravenhage, 14-04-2010, BM2657, BK-09/00816

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
14 april 2010
Datum publicatie
28 april 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BM2657
Zaaknummer
BK-09/00816

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Uit het geheel van feiten en omstandigheden leidt het Hof af dat belanghebbende als directeur van [B] aan zijn echtgenote een opgave van het aan haar door deze vennootschap uitgekeerde loon met een inhouding van € 1.327 heeft verstrekt. Hierbij neemt het Hof mede in aanmerking dat de echtelieden gezamenlijk aangifte hebben gedaan. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij niet in staat is een gespecificeerd overzicht van de inhoudingen te verschaffen waaruit zou blijken ten laste van wie inhouding van loonheffing heeft plaatsgevonden. Met hetgeen belanghebbende voor het overige heeft aangevoerd, heeft hij niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-09/00816

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de achtste enkelvoudige belastingkamer d.d. 14 april 2010

in het geding tussen:

[belanghebbende] te [Z] (hierna: belanghebbende)

en

de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Rijnmond

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 1 oktober 2009, nummer AWB 09/2807 IB/PVV, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2005 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 31 maart 2010, gehouden te 's-Gravenhage. Aldaar zijn verschenen belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur mevrouw mr. [A].

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Gronden

1.1. Belanghebbende heeft voor het jaar 2005 aangifte voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.485, waarin begrepen een bedrag van € 37.951 aan loon uit tegenwoordige arbeid. Hierbij heeft hij aan ingehouden loonheffing vermeld een bedrag van € 14.932. De inhoudingsplichtige is [B] ([B] B.V.), (hierna: [B]), een vennootschap waarvan belanghebbende directeur en grootaandeelhouder is. Op hetzelfde aangiftebiljet heeft belanghebbendes echtgenote aangifte voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 gedaan, waarbij in het belastbaar inkomen uit werk en woning aan loon uit tegenwoordige arbeid een bedrag van € 12.718 is opgenomen, en waarbij op het door haar van [B] genoten loon een bedrag aan te verrekenen loonheffing van € 1.327 is vermeld.

1.2. Verder heeft belanghebbende als buitengewone uitgaven in mindering gebracht een bedrag van € 4.951 bestaande uit door hem betaalde begrafeniskosten van zijn moeder.

2. De Inspecteur heeft de aanslag vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.754 met een verrekenbare voorheffing aan loonheffing van € 10.927. Bij de vaststelling van de aanslag van belanghebbendes echtgenote is het in 1.1. vermelde bedrag als voorheffing mede in aanmerking genomen.

3. Na bezwaar is de aanslag vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.937, waarbij het bedrag van te verrekenen loonheffing geen wijziging heeft ondergaan.

4. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende een bedrag van € 12.252 aan ingehouden loonheffing kan verrekenen dan wel een bedrag van € 10.925, waarbij het verschil groot € 1.327 betreft het bedrag aan loonheffing dat de door zijn echtgenote in haar aangifte als verrekenbare voorheffing is opgenomen. Verder is de aftrekbaarheid van de door belanghebbende betaalde begrafeniskosten van zijn moeder in geschil.

5. Belanghebbende dient aannemelijk te maken dat de door [B] afgedragen loonheffing ten bedrage van € 12.252 op het aan hem uitbetaalde loon betrekking heeft, en niet ten dele op het aan zijn echtgenote uitbetaalde loon. Uit het geheel van feiten en omstandigheden leidt het Hof af dat belanghebbende als directeur van [B] aan zijn echtgenote een opgave van het aan haar door deze vennootschap uitgekeerde loon met een inhouding van € 1.327 heeft verstrekt. Hierbij neemt het Hof mede in aanmerking dat de echtelieden gezamenlijk aangifte hebben gedaan. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij niet in staat is een gespecificeerd overzicht van de inhoudingen te verschaffen waaruit zou blijken ten laste van wie inhouding van loonheffing heeft plaatsgevonden. Met hetgeen belanghebbende voor het overige heeft aangevoerd, heeft hij niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan. Het hoger beroep is derhalve ongegrond.

6. Met betrekking tot de begrafeniskosten is het Hof van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft gegeven. Het Hof maakt deze beslissing en motivering tot de zijne.

7. In zijn hoger beroepschrift heeft belanghebbende aangegeven dat hij als gevolg van door hem niet voorziene omstandigheden niet tijdig ter zitting van de rechtbank is verschenen. Deze omstandigheden zijn niet zodanig dat zij tot een lagere aanslag of tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank kunnen leiden. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard zulks ook van mening te zijn.

8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. J.W. Savelbergh, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema-van der Koogh. De beslissing is op 14 april 2010 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof de mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog te verstrekken of aan te vullen. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.