Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 31-03-2010, BM2711, BK-08-00171

Gerechtshof 's-Gravenhage, 31-03-2010, BM2711, BK-08-00171

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
31 maart 2010
Datum publicatie
28 april 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BM2711
Formele relaties
Zaaknummer
BK-08-00171

Inhoudsindicatie

Verwijzing HR 9 mei 2008, nr. 43.316, LJN BD1065. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht in het jaar 2000 een correctie op het door belanghebbende aangegeven verlies heeft aangebracht van ƒ 49.500 door op de door hem betaalde onderhoudskosten van de panden genoemd bedrag niet in aftrek toe te staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-08/00171

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 31 maart 2010

op het beroep van [belanghebbende] te [Z] betreffende na te noemen aanslag.

Aanslag, beschikking en bezwaar

1.1. Aan belanghebbende is door de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Amsterdam, voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van nihil. Tegelijkertijd met het opleggen van de aanslag heeft de Inspecteur een verliesbeschikking genomen waarbij het verlies van dat jaar is vastgesteld op ƒ 76.307.

1.2. Het door belanghebbende tegen deze beschikking ingediende bezwaar is door de Inspecteur afgewezen.

Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Amsterdam. Dat Hof heeft bij uitspraak van 30 juni 2006, nummer 04/03689, het beroep ongegrond verklaard.

2.2. Op het tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam door belanghebbende ingestelde beroep in cassatie heeft de Hoge Raad bij arrest van 9 mei 2008, nr. 43.316, LJN BD1065, de uitspraak van voornoemd Hof vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing van de zaak verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage.

2.3. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad, van welke gelegenheid beide partijen gebruik hebben gemaakt.

2.4. Voorts heeft tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden, waarbij ieder van de partijen in de gelegenheid is gesteld te reageren op het door de wederpartij ingediende geschrift.

2.5. Een mondelinge behandeling van de zaak heeft niet plaatsgehad. Partijen hebben schriftelijk toestemming gegeven het onderzoek ter zitting achterwege te laten.

Vaststaande feiten

In het geding na verwijzing dient, voor zover voor dit geding van belang, te worden uitgegaan van de door het Hof te Amsterdam onder 2.1 tot en met 2.3 vastgestelde, in cassatie niet bestreden, feiten. Voorts staat op grond van de stukken van het geding nog het volgende vast:

3.1. In het besluit waarbij door Stadsdeel [P] aan belanghebbende op 27 oktober 1998 een subsidie uit het stadsvernieuwingsfonds van het stadsdeel is toegekend zijn de navolgende voorwaarden opgenomen:

"dat de goedgekeurde stichtingskosten niet meer dan ƒ 50.000,= per woning bedragen;

dat de maximale stichtingskosten waarover de bijdrage wordt berekend ƒ 40.000 per woning bedragen;

(...)

dat het kwaliteitsniveau van de te treffen voorzieningen zal voldoen aan het Algemeen Programma van Eisen voor de particuliere woningverbetering 1994;

dat aan te brengen geriefsverbeteringen niet voor een bijdrage in aanmerking komen;

dat de goedgekeurde stichtingskosten ƒ 41.282,= per woning bedragen;

(...)

De subsidie wordt verleend onder de voorwaarde, dat aan beschikkingen afgegeven voor het pand [a-straat 1] uitvoering wordt gegeven.

De subsidie wordt verleend onder de voorwaarden vermeld in het besluit van het Dagelijks Bestuur van Stadsdeel [P] van 25 maart 1997 en de Verordening Woninggebonden Subsidies van het Regionaal Orgaan Amsterdam 1995, voor zover van toepassing verklaard in bovengenoemd besluit.

de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door erkende aannemers, die ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel.

Vaststelling en uitbetaling van de subsidie vindt plaats nadat controle heeft plaatsgevonden op de uitvoering van de voorzieningen, deze akkoord zijn bevonden en de op de voorzieningen betrekking hebbende rekeningen met betaalbewijzen en een overzicht van meer- en minderwerk zijn overgelegd."

3.2. Bij brief van 19 januari 1999 heeft de Stedelijke Woningdienst Amsterdam aan belanghebbendes echtgenote met betrekking tot een door haar ingediende subsidieaanvraag onder meer het volgende medegedeeld:

"Met betrekking tot uw aanvraag om subsidie voor duurzaam-bouwen-voorzieningen aan particuliere woningen doe ik u bijgaand het besluit van Burgemeesters en Wethouders inzake de voorwaardelijke toekenning van de subsidie toekomen.

Het budget Duurzaam Bouwen van Amsterdam is uitgeput. Wellicht wordt door het Ministerie van Volkshuisvesting uit de landelijke herverdeling alsnog extra budget aan Amsterdam/het ROA verstrekt. Zodra besluitvorming omtrent de herverdeling heeft plaatsgevonden wordt u nader geïnformeerd of het voorwaardelijk besluit wordt omgezet in een definitief besluit of wordt ingetrokken."

3.3. De Stedelijke Woningdienst Amsterdam heeft bij brief van 13 oktober 2000 met betrekking tot de panden [a-straat 1 a, b en c], onder meer het navolgende aan de echtgenote van belanghebbende medegedeeld:

"Door u is een subsidie-aanvraag ingediend op grond van de Tijdelijke Stimuleringsregeling Duurzaam Bouwen. Uw subsidie is nog niet toegekend wegens het ontbreken van voldoende budget en in afwachting van de herverdeling van subsidiebudgetten door het Rijk.

De staatssecretaris heeft het verzoek om extra budget voor het ROA-gebied afgewezen. Het Regionaal Orgaan Amsterdam (ROA) heeft tegen die beslissing bezwaar gemaakt, helaas zonder succes. Vervolgens is beroep aangetekend bij de rechtbank, ook zonder succes. Het ROA heeft op 10 augustus jl. hoger beroep aangetekend tegen deze beslissing bij de Raad van State. Omdat de gerechtelijke procedure nog een half jaar in beslag zal nemen, informeren wij u tussentijds over de gang van zaken.

Uw subsidieverzoek zal in ieder geval worden aangehouden totdat een uitspraak is gedaan door de Raad van State. Als de Raad van State in het nadeel van ROA beslist en niet het (volledige) gevraagde budget toegekend wordt, moeten wij uw subsidie-aanvraag helaas afwijzen. In geval van een positieve uitspraak bestaat er geen zekerheid dat uw aanvraag alsnog zal worden gehonoreerd.

(...)"

3.4. Bij brief van 30 oktober 2001 heeft de Stedelijke woningdienst Amsterdam aan belanghebbendes echtgenote het volgende verzocht:

"Ik heb u voor bovenstaande woningen een beschikking voor Duurzaam Bouwen verleend onder de voorwaarde dat de Staatssecretaris van Volkshuisvesting voldoende budget beschikbaar stelt. Na een juridische procedure heeft het ministerie uiteindelijk geld beschikbaar gesteld. Daarom kan ik uw aanvraag nu in behandeling nemen.

Omdat het ministerie mij weinig tijd geeft om tot afrekening over te gaan, verzoek ik u de gereedmelding plus de benodigde bijlagen voor 7 november 2001 bij de heer [A] van stadsdeel Amsterdam [P] in te dienen."

3.5. Bij brief van 13 november 2001 heeft de Stedelijke woningdienst Amsterdam de beschikking waarbij de subsidie is toegekend aan belanghebbendes echtgenote toegezonden. In deze toezendingsbrief heeft deze dienst het volgende verklaard:

"Ik heb u voor bovenstaande woningen een beschikking voor Duurzaam Bouwen verleend onder de voorwaarde dat de Staatssecretaris van Volkshuisvesting voldoende budget beschikbaar stelt. U heeft het Duurzaam Bouwen al bij gereedmelding van de ingrijpende voorzieningen gereedgemeld. Doch omdat er nog geen budget beschikbaar was, heb ik uw aanvraag aangehouden. Na een juridische procedure heeft het ministerie uiteindelijk geld beschikbaar gesteld. Daarom stel ik de subsidie voor Duurzaam Bouwen nu vast."

3.6. Bij bovenvermelde brief is gevoegd het ?Besluit tot het vaststellen en uitbetalen van geldelijke steun op grond van de tijdelijke stimuleringsregeling duurzaam bouwen voor bestaande woningen". In dit besluit is de verleende subsidie inzake de Regeling ten laste van het Fonds Duurzaam Bouwen van ƒ 620 per woning, in totaal ƒ 1.860, vastgesteld. Deze subsidie was verleend bij beschikking van 8 januari 1999 onder de ontbindende voorwaarde dat de Staatssecretaris van Volkshuisvesting uit de landelijke herverdeling voldoende budget beschikbaar stelt. Voorts is in het zogenoemde vaststellingsbesluit vermeld dat de subsidie als een bijdrage ineens binnen vier weken zou worden uitgekeerd.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht in het jaar 2000 een correctie op het door belanghebbende aangegeven verlies heeft aangebracht van ƒ 49.500 door op de door hem betaalde onderhoudskosten van eerdergenoemde panden genoemd bedrag niet in aftrek toe te staan.

4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat deze correctie ten onrechte is aangebracht, terwijl de Inspecteur zulks gemotiveerd bestrijdt.

4.3. Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5. De conclusie van belanghebbende is dat het verlies van het onderhavige jaar ƒ 125.807 bedraagt, terwijl de Inspecteur concludeert tot een verlies van ƒ 76.307.

Overwegingen omtrent het geschil

6.1. De Hoge Raad heeft bij de beoordeling van de middelen onder meer het navolgende overwogen:

3.1.2. De werkzaamheden aan het pand zijn in 2000 verricht. De kosten van de werkzaamheden bedroegen ƒ 164.500. In december 2001 is belanghebbende onvoorwaardelijk ƒ 49.500 aan subsidie ten aanzien van de werkzaamheden toegekend en uitbetaald.

(...)

3.3.1. Bij de beoordeling van de middelen dient tot uitgangspunt dat kosten niet op inkomsten drukken in de zin van artikel 35, lid 1, van de Wet, indien en voor zover aan het einde van het jaar waarin zij zijn gemaakt zekerheid bestaat dat de betrokken belastingplichtige daarvoor een subsidiebedrag zal ontvangen.

3.3.2. Belanghebbende heeft voor het Hof onder meer aangevoerd dat hij op grond van brieven van de Stedelijke Woningdienst Amsterdam van 19 januari 1999 en 13 oktober 2000 reden had te vrezen dat de subsidie niet zou worden uitbetaald in verband met het ontbreken van voldoende budget.

6.2. De in het geding zijnde, in december 2001 onvoorwaardelijk vastgestelde, subsidie van ƒ 49.500 betreft de door Stadsdeel [P] bij brief van 27 oktober 1998 toegekende subsidie uit het stadsvernieuwingsfonds van het stadsdeel. Naar uit de in 3.2 en 3.3 opgenomen citaten blijkt, hebben de brieven van de Stedelijke Woningdienst Amsterdam van 19 januari 1999 en 13 oktober 2000 betrekking op de subsidieregeling voor duurzaam bouwen, waarvoor aan belanghebbendes echtgenote, zoals vermeld in 3.6, een subsidie is toegekend van drie maal ƒ 620. Die brieven kunnen op zich de stelling van belanghebbende niet rechtvaardigen dat op 31 december 2000 de uitbetaling van het in geding zijnde subsidiebedrag van ƒ 49.500 onzeker was. Voor het overige heeft belanghebbende geen omstandigheden gesteld - en deze zijn evenmin gebleken - op grond waarvan kan worden geoordeeld dat zulks het geval was.

6.3. In de in 3.1 aangehaalde voorwaarden is geen voorbehoud gemaakt voor de beschikbaarheid van een voldoende groot budget om tot uitkering van de subsidie over te gaan. Belanghebbende heeft voorts verwezen naar de voorwaarden opgenomen in het in.3.1 vermelde toekenningsbesluit. Naar het oordeel van het Hof zijn deze voorwaarden van zodanig lichte aard dat het eind 2000, nadat de werkzaamheden waren voltooid, redelijkerwijs aan belanghebbende duidelijk moet zijn geweest dat aan deze voorwaarden was voldaan. Dat belanghebbende niet een bouwbedrijf maar een loodgieters- en centrale verwarmingsbedrijf had, acht het Hof onvoldoende om anders te beslissen. Ook acht het Hof het door belanghebbende gestelde debiteurenrisico slechts theoretisch van aard.

6.4. Hetgeen hierboven is overwogen leidt tot de slotsom dat het beroep van belanghebbende ongegrond is.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof verkaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.W. Savelbergh, J.W. baron van Knobelsdorff en P.J.J. Vonk, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 31 maart 2010 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.