Gerechtshof 's-Gravenhage, 28-04-2010, BM4203, BK-09/00768
Gerechtshof 's-Gravenhage, 28-04-2010, BM4203, BK-09/00768
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 28 april 2010
- Datum publicatie
- 12 mei 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2010:BM4203
- Zaaknummer
- BK-09/00768
Inhoudsindicatie
Nota begraafrechten. Belanghebbende is terecht aangemerkt als belastingplichtige voor het jaarlijkse grafonderhoud.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-09/00768
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer van 28 april 2010
in het geding tussen:
de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, hierna: de Inspecteur,
en
[belanghebbende], wonende te [Z] ([staat]) in de Verenigde Staten, belanghebbende.
op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 augustus 2009, nummer AWB 08/7652, betreffende na te vermelden nota begraafrechten.
Nota, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. De Inspecteur heeft met dagtekening 28 april 2008 aan belanghebbende een nota begraafrechten doen toekomen voor een bedrag van € 51,23.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de nota een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de nota afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de nota begraafrechten vernietigd.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van het Gerechtshof van 17 maart 2010, gehouden te 's-Gravenhage. Aldaar is de Inspecteur verschenen. Belanghebbende is, met kennisgeving aan het Hof, niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:
3.1. Op [dag en maand] 2006 overleed te [Q] mevrouw [A] met achterlating van vijf kinderen. Vier daarvan wonen in Nederland, belanghebbende woont in [Z], staat [staat], Verenigde Staten.
3.2. De begrafenis van de overledene werd verzorgd door de uitvaartonderneming [B]. Deze onderneming heeft op een factuur van de gemeente Den Haag, dienst Gemeentelijke Begraafplaatsen, € 2.163,71 betaald, wegens uitgifte en inrichting van een zandgraf op de gemeentelijke begraafplaats aan de [a-straat], met de aanduiding [het graf] (hierna: het graf). Het uitsluitend recht op het graf werd door de gemeente verleend aan belanghebbende.
3.3. De Inspecteur heeft aan belanghebbende een nota begraafrechten voor het jaar 2008 doen toekomen wegens het verplichte jaarlijkse onderhoud van de grafbedekking op het graf.
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur de nota begraafrechten terecht aan belanghebbende heeft doen toekomen, hetgeen de Inspecteur stelt en belanghebbende bestrijdt.
4.2. Belanghebbende stelt dat de Inspecteur de nota aan de andere erfgenamen had moeten doen toekomen. Voorts stelt zij dat de grafbedekking geen onderhoud behoeft, omdat die van nagenoeg onderhoudsvrij graniet is. Ten slotte beroept zij zich op haar onvermogen de jaarlijkse nota wegens grafonderhoud te voldoen.
4.3. De Inspecteur stelt dat belanghebbende als rechthebbende op het uitsluitende recht op het graf, voor het onderhoud verantwoordelijk is. Dat onderhoud vindt krachtens de Beheersverordening begraafplaatsen van de gemeente Den Haag, verplicht van gemeentewege plaats. Ook de grafbedekking van het graf behoeft onderhoud.
Conclusies van partijen
5.1. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
5.2. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
Beoordeling van het hoger beroep
6.1. De Verordening op de heffing en invordering van rechten wegens het gebruik van de gemeentelijke begraafplaatsen in de gemeente 's-Gravenhage (Verordening begraafrechten 2008) bevat de volgende bepalingen die voor het geschil van belang zijn:
"Artikel 2
Onder de naam begraafrechten worden rechten geheven voor het gebruik van de begraafplaatsen, alsmede voor de diensten, welke in verband daarmee door of vanwege de gemeente worden verleend.
Artikel 3
Belastingplichtig is de aanvrager van het gebruik of de diensten, dan wel degene ten behoeve van wie het gebruik of de diensten worden aangevraagd of verleend."
6.2. Belanghebbende, aan wie het uitsluitend recht op het graf door de gemeente is verleend, dient te worden aangemerkt als degene ten behoeve van wie de dienst, bestaande uit het onderhoud van het graf van moeder, is verleend. Zij is dus terecht aangemerkt als belastingplichtige voor het jaarlijkse grafonderhoud. Dat haar broers en zuster ook gebaat zijn bij die dienst doet daaraan niet af, evenmin als de omstandigheid dat belanghebbende, woonachtig in de Verenigde Staten, minder voor de hand ligt als gerede belastingplichtige dan eerstgenoemden.
6.3. De stelling van belanghebbende dat het graf van haar moeder geen onderhoud behoeft, acht het Hof in het licht van de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk.
6.4. Het door belanghebbende gestelde onvermogen om de nota begraafrechten te betalen doet niet af aan de rechtsgeldigheid van de door de Inspecteur uitgebrachte nota begraafrechten.
6.5. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep van de Inspecteur gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd en de uitspraak op het bezwaar te worden bevestigd.
Proceskosten en griffierecht
7.1. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank,
- bevestigt de uitspraak op bezwaar.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, Th. Groeneveld en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.H.R. Massmann.
De beslissing is op 28 april 2010 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.